Met haar boek over Birma won journaliste Minka Nijhuis dit jaar de VPRO Bob den Uyl Prijs. Schrijven over een dictatuur is niet eenvoudig: ‘Het is voortdurend wikken en wegen wat je wel en niet kunt opschrijven.’

Wat weet de gemiddelde krantenlezer over Birma? Dat oppositieleidster Aung San Suu Kyi ooit de Nobelprijs voor de vrede kreeg en nu alweer jaren zit opgesloten in haar huis in Rangoon. Dat internationale hulpverleners het land niet in mochten nadat een cycloon in 2008 tienduizenden slachtoffers maakte. Dat er in 2009 een geschifte Amerikaan naar Suu Kyi’s huis zwom, haalde ook nog net de krant. Maar daarmee houdt het wel zo’n beetje op. Birma is een kloteland, zoveel is duidelijk, maar verder geloven de meeste mensen het wel. Zo niet Minka Nijhuis.
‘Op verhalen over Birma zit niemand te wachten,’ hadden collega-journalisten gezegd toen ze vertelde dat ze de Birmese jungle in wilde trekken om een paar maanden door te brengen met de Karen, een opstandige etnische minderheid. We schrijven 1992. Al sinds 1962 wordt het land, ooit een betrekkelijk welvarende Britse kolonie, rijk aan bodemschatten, geregeerd door een extreem repressieve militaire junta. Nijhuis verloor haar hart aan deze ‘fotogenieke dictatuur’ en zou er na haar eerste bezoek zo vaak mogelijk terugkeren.
Van haar liefde voor het land en zijn bewoners doet ze verslag in Birma. Land van geheimen; een boek dat veel lezers zal vervullen met afschuw, schaamte en mededogen. In opstand Nijhuis heeft veel vrienden in Birma en aan de hand van hun levens maakt ze duidelijk hoe iedere vorm van verzet tegen de junta in de kiem wordt gesmoord. Toch blijken dissidenten, studenten en monniken telkens opnieuw bereid hun leven en dat van hun families in de waagschaal te stellen door in opstand te komen.
‘Hoe houd je het vol?’ vraagt Nijhuis aan een kennis van Aung San Suu Kyi, die haar op een terrasje in het diepste geheim iets vertelt over het trieste lot van de oppositieleidster. Hij antwoordt met een Birmees gezegde: ‘Donkerder dan rond middernacht kan het niet worden.’
Wie Nijhuis’ boek gelezen heeft, zal het kolommetje over Birma op de buitenlandpagina nooit meer schouderophalend overslaan.
Als de jury van de VPRO Bob den Uyl Prijs op een mooie lenteavond in Amsterdam besluit dat Minka Nijhuis de prijs dit jaar moet krijgen, is Nijhuis zelf alweer op reis. Ditmaal zwerft ze door Afghanistan, waarvandaan ze per mail onze vragen over Birma beantwoordt.
 

Toen u voor het eerst naar Birma ging, werd u al gewaarschuwd dat niemand zit te wachten op verhalen over dat land. Hoe verklaart u het gebrek aan belangstelling voor wat er daar gebeurt?
‘Er staan geen grote dringende internationale belangen of economische interesses op het spel en de situatie is, als je het oppervlakkig bekijkt, al decennia lang min of meer hetzelfde. Afgezien van nieuwsflitsen, zoals over die cycloon of die zwemmende malloot, hoor je niks. Binnenkort zijn er verkiezingen, die halen dan wel even het nieuws.’
 

U beschrijft hoe moeilijk het is te manoeuvreren tussen wat je op wilt schrijven en wat je op kunt schrijven. Hoe werkt dat in de praktijk?
‘Het is voortdurend wikken en wegen wat je wel en niet kunt opschrijven. Ik maak me veel zorgen over de veiligheid van de mensen met wie ik contact heb. Vaak neem ik dus het zekere voor het onzekere en laat verhalen weg of gebruik ze pas veel later. En vervolgens is er dan de klus om het, hoewel je sprekende details moet weglaten, toch zo indringend mogelijk op te schrijven.’
 

De situatie van Aung San Suu Kyi is alleen maar uitzichtlozer geworden. Hoe ziet haar leven er op dit moment uit?
‘Haar bestaan is heel erg geïsoleerd. Behalve haar lijfarts en advocaat ziet ze nauwelijks mensen. Ze heeft geen internet, geen telefoon en ontvangt nauwelijks post.’
 

De machthebbers zien haar liefst zo snel mogelijk vertrekken uit het land. Denkt u dat het een wijze beslissing van haar is om toch in Birma te blijven?
‘De geschiedenis zal dat uitwijzen. Haar rol is groot, zowel in binnen-als buitenland. Ze is het symbool van het verzet en herinnert aan de terreur van de junta. Er zijn natuurlijk ook mensen die zeggen dat ze weg had moeten gaan om een soort Ramos Horta van Birma te worden, maar het probleem is dat er niemand in Birma is die haar rol kan overnemen.’
 

Waar komt toch die ongelofelijke veerkracht van de Birmezen vandaan?
‘Degenen die zich verzetten zijn een minderheid, zoals altijd. Het merendeel van de mensen ploetert om het hoofd boven water te houden. Maar Suu Kyi’s aanwezigheid inspireert anderen en datzelfde geldt voor een aantal monniken en prominente politieke gevangenen. Birma heeft ook een geschiedenis waarin verzetshelden voorkomen, dus die zijn ook een moreel kompas.’
 

Van wie verwacht u uiteindelijk het meeste verzet? Van de studenten of van de monniken?
‘Dat is koffiedik kijken. Bij beide groepen is veel woede en frustratie, maar de schok na het bloedig neerslaan van de opstand in 2007 is groot en de angst ook. Een nieuwe uitbarsting zonder organisatie kan makkelijk tot meer bloedvergieten leiden zolang het leger de kant van de junta kiest.’
 

Uit uw boek valt moeilijk op te maken of er nu wel of niet nog een sprankje hoop is voor de toekomst van Birma.
‘Op korte termijn is de kans op veranderingen klein, al weet je het nooit met een complex land als Birma. Op lange termijn ben ik wel hoopvoller over politieke veranderingen, maar het land is dan wel een nagenoeg failliete inboedel. Hoog opgeleiden zijn weg, natuurlijke hulpbronnen zijn geplunderd door de buren en er is een groot drugs- en aidsprobleem. Bovendien zijn er veel gewapende groepen die het centrale gezag wantrouwen.’
 

U bent lang in Irak geweest en verblijft nu alweer een tijdje in Afghanistan. Heeft u met die landen dezelfde band als met Birma?
‘Nee, die band is anders. Ik voel me, vooral in Afghanistan, nog steeds een betrekkelijke nieuwkomer vergeleken met de kennis die ik over Birma heb. Birma was mijn eerste grote journalistieke liefde en zoals dat gaat met eerste grote liefdes: die blijven toch speciaal. Birma maakt na al die jaren deel uit van mijn leven en ik heb er zoveel vrienden. Maar ik volg Irak en Afghanistan ook met grote interesse, want daar horen we, behalve vanuit embedded perspectief, ook veel te weinig over.’