Boeken

Bert-Jan Koops & Peter-Paul Verbeek

Bert-Jan Koops en Peter-Paul Verbeek stelden het boek 'De maakbare mens' samen. In deze bundel wordt in essays over het thema mens en machine antwoord gegeven op de vragen wat ons te wachten staat omtrent menselijke perfectionering, en wat de grenzen op dit gebied zijn.

We zijn op vele manieren bezig om mensen te perfectioneren, van DNA-onderzoek, plastische chirurgie, tot embryoselectie. En hoe lang nog tot computers menselijke eigenschappen zullen bezitten? Maar behalve de vraag - wat staat ons te wachten? - zullen we ons ook moeten afvragen: wat zijn de grenzen?

Deze vragen komen aan de orde in het boek De maakbare mens, een verzameling essays over het thema mens en machine, onder redactie van o.a. de hoogleraren Bert-Jan Koops, Peter-Paul Verbeek en Christoph Lüthy, leden van de Jonge Akademie.

Waar robots, cyborgs en gentherapie lange tijd voer waren voor science fiction schrijvers, is het tegenwoordig onderwerp van studie van vele wetenschappers. En dat onderzoek verloopt voorspoedig. In dit boek proberen wetenschappers van verschillende vakgebieden het begrip maakbare mens te verklaren.

Een pasgeboren kind laten inenten tegen kinderziektes is normaal, en wie hier op religieuze of andere gronden niet voor kiest wordt in Nederland gezien als uitzondering. Toch is dit ook een voorbeeld van maakbare mensen: met behulp van technologie wordt menselijk leed voorkomen. Christoph Lüthy schrijft dat het begrip maakbaarheid veranderlijk is: wat ooit als revolutionair, onacceptabel of de grenzend aan onwenselijk werd beschouwd is tegenwoordig algemeen geaccepteerd. Zo waren IVF kinderen lange tijd een heet hangijzer, maar is dat debat geluwd om plaats te maken voor de discussie over embryoselectie; toch alweer een flinke stap verder op weg naar maakbare mensen.

Een veel gehoord protest tegen maakbare mensen is de vermeende onnatuurlijkheid of kunstmatigheid ervan. Ondanks het feit dat bijvoorbeeld zorgvuldig gefokte paarden ook niet als kunstmatig worden gezien, terwijl fokken ook een primitieve vorm van genselectie is. Die ervaren kunstmatigheid blijkt voor een groot deel samen te hangen met het 'nieuwe' van de technologie.

Als kunstmatigheid geen bezwaar is voor maakbare mensen, beter tegen het leven bestand door embryoselectie (nooit meer kanker!) of ingebouwde chips, dan is er ook nog de vraag wie er de baas moet zijn over deze ontwikkelingen. Moet dit overgelaten worden aan het individu of aan de ouders van een (ongeboren) kind? Dit levert de vreemde situatie op dat kinderen hun ouders op latere leeftijd aan kunnen klagen voor het al dan niet uitgevoerde verbeteringswerk. Moeten wetgeving komen voor toegestane genetische en technologische verbetering van de mens, en zo ja, wat moet er dan precies worden toegestaan en verboden?

Een bijkomend probleem in het debat over de maakbare mens is dat deelnemers vaak onvoldoende geinformeerd zijn. Onder invloed van horrorvoorbeelden uit literatuur en film (Frankenstein, The Matrix, De mogelijkheid van een eiland, etc.) is het voor de media vaak interessanter om te berichten over excessen en uitzonderingen, zonder daarbij de juiste wetenschappelijke achtergrond te geven. Zo blijft een ééndimensionaal schrikbeeld bestaan, terwijl de realiteit behalve wellicht minder beangstigend toch zeker ingewikkelder is.

Want eng blijft het ook. Computers verdubbelen hun rekenvermogen iedere 18 maanden, en hun capaciteit om zelfstandig te leren neemt ook hard toe. Stephen Hawkwing waarschuwde in 2001 in het Duitse blad Focus dat we niet in een positie moeten komen waar computers machtiger zijn dan de mens. Dit kunnen we echter niet het beste voorkomen door middel van een klopjacht waarbij computers en masse op de brandstapel worden gezet, maar door de mens minstens zo hard te laten ontwikkelen. Kortom: maak van de mens een nóg betere computer.