Boeken

Betsy Udink & Joost Vijselaar

In het boek 'In Koerdische kringen' beschrijft journaliste en schrijfster Betsy Udink haar sympathieën en antipathieën voor de zaak van de Iraakse Koerden en haar groeiende haat voor Sadam Hussein en zijn regime. Historicus Joost Vijselaar analyseert in 'Het gesticht' de lotgevallen van patiënten en de sociale mechanismen rond het gesticht tussen 1890 en 1950.

In het boek In Koerdische kringen beschrijft journaliste en schrijfster Betsy Udink haar sympathieën en antipathieën voor de zaak van de Iraakse Koerden, gedurende een periode van 36 jaar, en haar groeiende haat voor Sadam Hussein en zijn regime.

Betsy Udink is 23 jaar als ze als redacteur buitenland van het Utrechts Nieuwsblad naar het noorden van Irak reist, waar in het voorjaar van 1974 de Koerden in opstand waren gekomen tegen het regime in Baghdad. Het was de zoveelste opstand, de strijd van de Koerden voor autonomie. De strijd leek haar rechtvaardig. Ook de rol van Mulla Mustafa Barzani, de vermaarde partizanenleider van de Iraakse Koerden, sprak haar aan, omdat veel studenten zich bij de opstand hadden aangesloten.

Na aankomst in Noord-Irak raakte ze aanvankelijk bedwelmd door wat ze had gezien: de ellende waarin de Koerden leefden, de armoede en het gebrek aan hygiëne, de wreedheid van een oorlog. Maar na verloop van tijd groeide het besef hoe ingewikkeld de situatie in Irak was. Zo ontdekte ze hoe ongenaakbaar en meedogenloos Barzani was. Hij paste tribalisme toe, roeide Koerdische dorpen uit die niet wilden meedoen aan zijn strijd tegen het regime in Baghdad.

Intussen was Irak in 1980 de oorlog tegen buurland Iran begonnen. Twee legers van elk 11 miljoen man die tegenover elkaar stonden, waarbij het front af en toe een paar kilometer opschoof. Totdat Irak mosterd –en zenuwgas ging inzetten, waarna het verzet van Iran al snel terugviel. Het Iraakse bewind onder Saddam Hussein was zo verrukt van het effect van de gifgassen, dat ze het ook wilde gebruiken om voorgoed een einde te maken aan de telkens terugkerende opstandigheid van de Koerden.

De massale vergassing van hun Koerdische volksgenoten -tussen 1986 en 1989- maakte naam als de Al-Anfal-campagne, de zaak die uiteindelijk in 2003 als reden voor de Amerikaanse inval in Irak werd opgevoerd. Betsy Udink was niet tegen de omverwerping van Saddam Hussein, ze was niet tegen de interventie, maar ze had andere beweegredenen dan de Amerikanen en hun bondgenoten. Hoe hadden Koerden en andere Iraki’s zich ooit kunnen ontdoen van het beestachtige regime onder Hussein? Nietsdoen betekende de slachtoffers in de steek laten.

Aan de hand van een onderzoek naar 160 patiëntendossiers, in drie verschillende Nederlandse psychiatrische inrichtingen, analyseert historicus Joost Vijselaar in Het gesticht de lotgevallen van patiënten en de sociale mechanismen rond het gesticht tussen 1890 en 1950.

Een psychiatrisch dossier van een patiënt die in het begin van de twintigste eeuw in een gesticht voor krankzinnigen verbleef, bevatte diverse documenten. Door de invoering van de eerste krankzinnigenwet uit 1841 kenden de dossiers een vaste structuur. Behalve de ‘krankzinnigheidsverklaring’ van een arts moesten bij opname ook een of meer zogenoemde inlichtingenstaten voorhanden zijn. De formulieren met de personalia van de patiënt, die meestal door de familie werd ingevuld. Daarin stond wie de verantwoordelijkheid droeg voor de aanvraag van de opname en werd er allerlei informatie over de achtergrond van de patiënt verstrekt. Naast de voorgeschreven documenten archiveerde men soms ook brieven, tekeningen en teksten van de patiënt.

Essentieel in het hele proces is natuurlijk de vraag wie er destijds als krankzinnig werden beschouwd. Welke gedragingen, denkbeelden, belevingen en gemoedstoestanden zag men als kenmerken van geestesziekte? Hoever moest het komen wilde men tot opname overgaan? Wat verdroeg men aan lastig, moeilijk en vreemd gedrag? Hoe manifesteerden de psychische problemen zich? En hoe reageerde de omgeving daarop?

Het beeld bestaat, mede gevoed door films als One Flew Over The Cuckoo’s Nest, dat de psychiatrische inrichtingen fungeerden omdat de samenleving maar wat graag van de gekken afwilden. De studie van Joost Vijselaar toont aan dat dit niet zo is. De patiënten werden niet aan hun lot overgelaten. In Het gesticht wordt ook beschreven hoe de inrichting feitelijk functioneerde. En veranderde. Vijselaar: “Het was, om het maar oneerbiedig te zeggen, een gekkenhuis. De drama en de tragiek van de patiënten komt je tegemoet in die dossiers.”

Binnen de inrichting had men te maken met tal van vormen van extreem gedrag, zoals schreeuwen, vernielen en baldadigheid. In de loop der tijd ontwikkelden de verpleegkundigen verschillende strategieën om met dit gedrag om te gaan. Zoals het gebruik van een dwangbuis of isolatiecel. In de jaren dertig van de twintigste eeuw was er voor het eerst sprake van een intensivering van medische behandeling, zoals de toepassing van elektroshock-therapie. In de dossiers is hierover terug te lezen dat er goede resultaten werden geboekt. Vanaf de jaren vijftig is het leefklimaat in de psychiatrische inrichtingen drastisch veranderd, dankzij de introductie van effectieve medicijnen zoals antidepressiva. Sindsdien deed stilte en rust er zijn intrede.