Boeken

Anton Zijderveld & Paul Beers

Socioloog Anton Zijderveld schrijft in zijn essay 'Lof der twijfel' over hoe broodnodig twijfel is, en hoe we kunnen vasthouden aan onze overtuigingen zonder daarbij door te slaan in fanatisme? Paul Beers spreekt over de correspondentie tussen de Duitstalige dichters Paul Celan en Ingeborg Bachmann die hij vertaalde in 'Een dramatische liefde'.

Twijfelen is menselijk, zelfs broodnodig. Wie niet twijfelt maakt nooit ergens een essentiële kanttekening, en maakt geen ruimte vrij voor nuance. Maar twijfelen kan ook alles ondermijnen. Hoe kunnen we vasthouden aan onze overtuigingen, zonder daarbij door te slaan in allesverzengend fanatisme? Socioloog Anton Zijderveld geeft er antwoord op, in zijn essay Lof der twijfel.

Ze zijn er genoeg: de zogeheten true believers. Zij die geen enkele twijfel kennen en zich, ongehinderd door het vraagtekens zetten bij bepaalde zaken, door het leven slaan. De religieuze of politieke overtuiging is voor deze fundamentalisten heilig: niets kan ze ook maar ergens van weerhouden. Het fundamentalisme speelt dan ook een grote rol in Anton Zijdervelds essay, die naast deze groep nog flink wat ruimte vrijmaakt voor een andere belangrijke speler: de relativist.

Zijderveld: “In elke fundamentalist schuilt een relativist, en andersom. Daarom wordt het fundamentalisme alleen maar groter. Als je iemand als Wilders voor de islamitische dreiging hoort waarschuwen, dan zie je gewoon een fundamentalist staan. Een fundamentalist die meteen ook een generalist is: de moslims, het gevaar. Dat wat hij zegt toch in vruchtbare grond terecht komt, heeft te maken met de te snelle multiculturalismering van Nederland. In een land dat rap aan het ontkerkelijken was, werden de immigranten met sterke geloofsovertuigingen al snel gezien als bedreigend.”

Maar dit soort fundamentalisme van de kant van Wilders, beter gezegd: volledig gebrek aan twijfel, is gevaarlijk, vindt Zijderveld. En kan zelfs zorgen voor een ontwrichting van de politiek. “Iemand als Fortuyn schudde op gezonde wijze ‘de dekens op’. Maar Wilders schiet volledig door. De twijfel wordt totaal verbannen, terwijl die juist zo nodig is. Om met Goethe te spreken: ‘Als we de twijfel niet hadden, zouden we geen vrolijke zekerheid kunnen bezitten.’

Ze waren twee van de belangrijkste Duitstalige dichters van na de Tweede Wereldoorlog: Paul Celan en Ingeborg Bachmann. En ze waren een gemankeerd, gecompliceerd liefdesduo. Paul Beers vertaalde hun vervroegd vrijgegeven correspondentie, waar evenveel hartstocht als tragiek vanaf spat.

Op 25 augustus 1949 schrijft Ingeborg Bachmann aan Paul Celan, die op dat moment in Parijs resideert: ‘Ik wilde naar Parijs, je terugzien, maar ik kan niet zeggen met welk doel. Ik weet niet waarom ik je wil en waarvoor. Daar ben ik heel blij om. Ik weet het anders te precies.’

Het zijn typerende zinnen die Bachmann schrijft aan haar dan nog prille geliefde Paul Celan. De worsteling die naar voren komt, is exemplarisch voor de relatie tussen de twee: al vanaf hun eerste ontmoeting is de situatie gecompliceerd. Beers: “Celan en Bachmann ontmoetten elkaar in 1948 in Wenen, waar ze verliefd op elkaar werden maar meteen ook weer uit elkaar moesten omdat Paul Celan naar Parijs vertrok. Langzaamaan wordt duidelijk dat Bachmann wellicht minder voor Celan betekent dan andersom. Celan schrijft gedichten, geeft bundels uit, maar stuurt ze niet aan Bachmann.”

Dat doet Bachmann pijn. Op 12 april 1949 schrijft ze: ‘In de herfst hebben vrienden me je gedichten cadeau gegeven. Dat was een treurig moment, omdat ze van vrienden kwamen en zonder een woord van jou. Maar elke regel apart heeft het goedgemaakt.’

Uit het boek van Beers blijken veel brieven van Bachmann nooit verstuurd. Het blijken vooral de brieven waarin ze haar meest rauwe gevoelens opschrijft, waarin ze Celan deelgenoot maakt van haar pijn. De belangrijkste dingen die ze te zeggen heeft, komen daardoor nooit bij Celan aan. Het maakt hun relatie ongelijkwaardig en onhoudbaar complex. De keren dat de twee elkaar in levende lijve zien, blijken rampzalig: als Bachmann Celan in 1950 opzoekt in zijn Parijse hotelkamer, ontvlucht ze na een aantal dagen radeloos het pand.

Uiteindelijk sterven ze onder bizarre omstandigheden: Bachmann komt in 1973 om bij een brand in Rome; Celan verdrinkt zichzelf in 1970 in de Seine. Terwijl hun liefde ergens nog zwaar in de lucht hangt, sterven ze allebei op de meest eenzame manier mogelijk. Het is, ontegenzeggelijk, het toppunt van hun tragiek.