VPRO Boeken zondag 28 december, NPO 1, 11.20 uur

Jeroen Brouwers

Jeroen Brouwers (1940), oud-AKO Literatuurprijswinnaar, viert met zijn nieuwste langverwachte roman 'Het hout', zijn vijftig jarige schrijverschap.

Hierin beschrijft hij een door kloosterlingen geleid jongenspensionaat in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In het jongenspensionaat vinden sadisme, sexueel misbruik en vernedering plaats.

Wim Brands blikt vooruit

Elke week lees je hier Wims persoonlijke ervaringen met de gasten van deze week en hun boeken.

'Het hout' Jeroen Brouwers


In de laatste uitzending van VPRO Boeken van 2014 is Jeroen Brouwers te gast. Dit jaar verscheen zijn bejubelde laatste roman Het hout. Eigenlijk zijn eerste roman waarin een hoofdpersoon erin slaagt om te ontsnappen.

Wat Brouwers' personages - die hij zelf het liefst omschrijft als lulhannussen - tot nu toe niet gegeven was. Ze zaten opgesloten. In een kostschool, in een lift, in een kamp.

In VPRO Boeken praat ik met hem over zijn laatste roman, maar ook over zijn eerdere werk.

Wanneer schrijft hij? Waarom schreef hij zijn laatste roman voor zijn doen zo snel? Wat maakte het zo'n urgent boek?

In VPRO Boeken een gehele uitzending een gesprek met de schrijver die al lang de PC Hooftprijs had moeten winnen.

Ter Engelen

Jeroen Brouwers verlaat zijn Belgische boshut hoogst zelden, maar voor Wim Brands maakte hij een uitzondering. In de laatste Boeken van het jaar is hij te gast. Katja de Bruin las Het hout.

Mark Freelink is ‘honingblond’ en ‘romig bleek als een cherubijn op schilderijen’. Een verlegen, tenger jongetje van veertien dat zijn best doet om niet op te vallen in de klas. Tevergeefs. ‘Het schoolhoofd houdt van blond waar hij zelf geen haar meer heeft, behalve roestige wimpers en wenkbrauwsprieten.’ BAM. Op pagina veertien van Het hout, de verpletterende roman van Jeroen Brouwers, weet je al dat er geen ontsnappen aan is voor Mark Freeling. Het hout speelt zich af op een jongenspensionaat, ‘Sint Jozef ter Engelen, gesitueerd in het afgelegenste zuidoosten van Nederland.’ Het is begin jaren vijftig, de buitenwereld dringt nauwelijks binnen door de kloostermuren. Alleen de overste mag de Volkskrant, dagblad voor katholiek Nederland, lezen. De overige broeders wijden zich aan het kloosterleven, en aan de opvoeding en scholing van de aan hen toevertrouwde jongens.

Brouwers gaat recht op zijn doel af. Zodra hij duidelijk heeft gemaakt dat schoolhoofd Mansuetus het op Mark Freelink heeft voorzien, kun je je als lezer niet meer ontworstelen aan zijn genadeloze greep. Er volgen zenuwslopende pagina’s waarin Brouwers de verstikkende sfeer zo akelig goed weet op te roepen dat je je met broeder Bonaventura, die ons dit verhaal vertelt, binnen die kloostermuren waant. Met bonkend hart lees je verder, veroordeeld tot de rol van machteloze toeschouwer. Vervuld van walging voor al die zwetende, aaiende, wrijvende en hijgende broeders, vergeet je bijna te genieten van de wervelende taal van Brouwers. Het schoolhoofd, met zijn ‘zwetende rodekoolhoofd’ is behaard ‘als een bosvarken’. ‘Ik zag zijn smalle enkeltjes in de sandalen, zoals ook een log everzwijn op slanke pootjes staat.’