In 'Leve onze marine' dicht Gerard Reve (1923–2006) over zijn ontmoeting met “…een tenger matroos, met stoute billen…”, die tijdens een treinreis halverwege was ingestapt, gevolgd door scabreus-religieuze ontboezemingen, die de nieuwe passagier bij hem hadden gewekt.

Hans Keller

De televisie-uitzending, waaruit deze opname (aflevering 581 van de Dode Dichters Almanak) afkomstig is, was een aflevering van het maandelijkse AVRO-programma Dichters Dichterbij, geprogrammeerd op 12 januari 1967. Leve onze marine was een van 29 gedichten, waarmee Reve zijn tweede brievenbundel Nader tot u had afgesloten. Het boek was verschenen in het najaar van 1966.

Het gedicht had hij echter al eerder in de openbaarheid gebracht bij zijn optreden tijdens de opzienbarende poëziemanifestatie Poëzie in Carré op 28 februari 1966 te Amsterdam. Gekleed in een wit tropenkostuum (in de woorden van W. F. Hermans “een behangerspak”, volgens de criticus van het dagblad De Tijd “uitgedost als een slager”) verhaalde Reve op poëtische wijze over zijn ontmoeting met “…een tenger matroos, met stoute billen…”, die tijdens een treinreis halverwege was ingestapt, gevolgd door scabreus-religieuze ontboezemingen, die de nieuwe passagier bij hem hadden gewekt.

Reves latere biograaf Nop Maas wist in het tweede deel van Gerard Reve, kroniek van een schuldig leven (Amsterdam, 2010) te achterhalen, dat de schrijver-dichter op 22 november 1965 met de sneltrein van 20.27 uur van Arnhem naar Amsterdam reisde en dat de betreffende matroos bij de halte Driebergen-Zeist aan boord moet zijn gekomen.

Maas had het spoorkaartje in Reve’s nagelaten papieren teruggevonden.

De biograaf roept ook de herinnering terug aan de rel, die begin mei 1967 ontstond, toen de tekst van Leve onze marine op een affiche, ontworpen door Wim Wandel, ten verkoop werd aangeboden door de Atheneum-boekhandel op het Spui in Amsterdam. Het hing prominent in de etalage van de voormalige Parkervulpennenwinkel achter de rug van Het Lieverdje, waar Johan Polak zijn nieuwe boekhandel had gevestigd. De beginnende uitgever Thomas Rap had het in 500 exemplaren laten drukken (in navolging van wat een jaar eerder in Londen was gebeurd met gedichten van Christopher Logue en Alexander Trocchi). Reve kreeg 1 gulden per exemplaar. Waar niemand op had gerekend, was dat voorbijgangers zich aan het gedicht hadden geërgerd en klaagden bij het nabijgelegen politiebureau op het Singel. De boekhandel werd verzocht het affiche te verwijderen. In plaats daarvan werd het gedicht in de etalage met een wit papier bedekt. Dit trok zoveel aandacht dat het Openbaar Ministerie – in de persoon van mr. H.E. van Renesse – de recherche verzocht de precieze tekst van Leve onze marine terstond aan het parket door te geven.

Van Renesse zat aan de Prinsengracht, ongeveer 800 meter van het Spui.
Terstond?
Wat te doen?

De betrokken rechercheur moet overwogen hebben het affiche te kopen en vervolgens naar het kantoor van Van Renesse te lopen om hem de tekst te laten lezen.
Terstond moet hem ervan hebben weerhouden, misschien ook zag hij op tegen de lange periode die het zou duren alvorens zijn declaratie van de subversieve aankoop zou worden uitbetaald.

Nop Maas vertelt, dat de rechercheur besloot het gedicht telefonisch aan de officier van justitie voor te lezen. Omdat er nog geen mobiele telefoons bestonden, moest dat vanuit een telefooncel met zicht op de etalage van de boekhandel. Daar werd bereidwillig het witte papier verwijderd zodat de rechercheur het gedicht luidkeels aan Van Renesse kon voorlezen.
Als dat toen was gefilmd, zou ik Reve’s optreden mogelijk hebben vervangen – althans voor een deel – met dat van de rechercheur, die daar op het Spui las:

Leven onze marine

Per trein op weg naar huis, zoek ik vergetelheid in bier,
raar kan, wat komen moet, niet meer bezweren`;
reeds na twee haltes stapt hij in, tenger matroos, met stoute billen,
verlegen maar brutaal. Met oortjes. Donkerblond.
Wanneer ik ooit rijk word gaat hij elke dag
met mij de stad in om van mij te drinken wat hij wil:
‘dit is mijn bloed’.
En elke mooie hoer die hij wil hebben wordt door mij betaald:
‘dit is mijn lichaam’.
Ik zou zo graag erbij zijn, schat, maar niet als jij je schaamt:
dan hoeft het niet, en zal ik je nooit zien,
verborgen naakt in trui en broek, verheven ruiter,
aanbeden Dier, lief Broertje van me.

Hoe zou het daarna zijn gegaan?
TuutTuutTuut.
De rechercheur hing de hoorn op de haak. Klaar.
Maar Van Renesse? Voor het proces verbaal moest de tekst, die daarnet luidkeels in zijn oor schalde, worden uitgetikt, precies zoals ik dat net deed uit de pagina’s van Nop Maas’ biografie. Werd hij er daardoor net zo geraakt als ik?
Van Renesse besloot dat het hier geen pornografisch, maar zinnenprikkelend gedicht betrof .
De viespeuk!
Hij besloot niet tot vervolging over te gaan, openbaarmaking van de tekst werd evenwel ontraden.

Bij de Atheneum-boekhandel bleef de tekst van het gedicht wit bedekt, maar wel werd er Van Renesse’s conclusie op gefiltstift.