Verenigde Staten 1988. Oorlogsfilm van Dan Curtis. Met o.a. Robert Mitcheum, Jane Seymour, Hart Bochner, Victoria Tennant en Polly Bergen.

VPRO Cinema

Minder succesvol, maar toch indrukwekkend vervolg op een miniserie uit 1983, WINDS OF WAR, naar de in 1978 gepubliceerde bestseller van Herman Wouk. Meestal uitgezonden in zeven lange afleveringen, die honderd miljoen dollar kostten. Mitchum kreeg opnieuw de rol van peetvader Pug Henry aangeboden. Hij weigerde eerst, maar stemde toch toe toen George C. Scott voor de rol van Pug in aanmerking kwam. Het verhaal pikt de draad weer op een week na Pearl Harbour, met Mitchum`s twee zonen, Bochner (die Jan-Michael Vincent vervangt) als officier op een onderzee[KA3]er, en Woods (die Ben Murphy vervangt) als piloot bij de marine in de Stille Oceaan waar hun vader met alles en iedereen overhoop ligt. Mitchum`s vrouw, Bergen, knoopt intussen thuis weinig overtuigende verhoudingen aan met allerlei mannen, terwijl hun dochter (nu Hope) nauwelijks in beeld komt. Stone is de vrouw van Woods en zij bewijst dat zij meer in haar mars heeft als actrice dan als fotomodel: een glimp is al merkbaar van de ijskoude feeks die zij in 1992 werd in BASIC INSTINCT. Mitchum`s geliefde Tennant blijft over de hele wereld opduiken in het gezelschap van haar vader, de BBC-oorlogscorrespondent Morley. Seymour (in de plaats van Ali McGraw), als de joodse vrouw van Bochner, verkiest in Itali[KA3]e te blijven aan de zijde van haar Amerikaanse oom, de joodse filosoof Gielgud (in de plaats van John Houseman). Zij belanden, wanneer de oorlog enige tijd voortgeschreden is in een Duits concentratiekamp. De voornaamste tegenspeler is Wallis, een nazi en ex-student van Gielgud. Auschwitz, de Battle of Midway, Hitler en zijn generaals, Duitse SS-officieren in donkere straten en zwarte limousines, Britten die in Singapore tijdens cocktailparty`s de oorlog vergeten, het wordt door de scenarioschrijvers Earl W. Wallace, regisseur Curtis en Herman Wouk zelf, weinig subtiel weergegeven. Mitchum is nooit echt een acteur geweest en hij strompelde nooit eerder sto[KA3]icijnser dan hier over een filmset. Seymour daarentegen steelt met haar trieste grandeur de show, Gielgud is (zoals meestal) gedenkwaardig, Berkoff is Hitler, Topol en Rhys-Davies zijn de enige min of meer geloofwaardige krijgsgevangenen en Bellamy een traditionele president F.D. Roosevelt. Het camerawerk van Dietrich Lohman is uitstekend. Hij maakte dankbaar gebruik van een aantal indrukwekkende massataferelen op zee, bij de Parijse opera, in Leningrad, in concentratiekampen (Theresienstadt, het 'joodse paradijs' in Tsjechoslowakije, werd in Joegoslavië voor de film heropgebouwd) en bij de oorlog in Noord-Afrika. Aan dit alles werkten duizenden figuranten mee en om het geheel een authentiek tintje te geven zorgde Curtis voor oorlogsjournaals en andere filmfragmenten uit die periode.