Surplus - Terrorized into being consumers, Erik Gandini's energieke aanval op de verspilling, is geen traditionele documentaire. Net als de reclamemakers en politici die hij wil ontmaskeren, bedient Gandini zich van alle mogelijke middelen om de kijker te manipuleren. En het werkt. Gandini kreeg gisteren de Zilveren Wolf voor beste korte documentaire.

Nog voordat bekend werd dat hij zelfs maar op de short list stond, spraken we met de 36-jarige Zweed, die oorspronkelijk uit Italië komt.
Gandini: ' Ik ben opgegroeid toen Berlusconi bezig was met het opbouwen van zijn media- imperium. Rai was toen nog een heel respectabele zender, en Berlusconi zette daar commerciële televisie tegenover. Iedere tien minuten reclame. Kun je je dat voorstellen? Ik had het idee dat ik onderdeel van een experiment was.

Alles wat ik wist, wist ik via de televisie: oorlog, mensen, de wereld, zelfs seks en liefde. Maar na verloop van tijd voelde niets meer echt. Ik zag mensen dood gaan in Bosnie en kon niet meer geloven dat dat echt gebeurde. Het maken van documentaires was voor mij het terugwinnen van de werkelijkheid. Mijn eerste documentaire maakte ik in Sarajevo. Ik moest daarheen, moest er aan deelnemen en niet langer een passieve consument van die oorlog zijn.

Surplus is heel anders dan de films die ik er voor maakte. De film over Sarajevo, bijvoorbeeld, is heel erg 'fly on the wall', heel observerend. Die oorlog maakte diepe indruk op me, en toen besefte ik waarom ik daar een film over wilde maken . Ik wilde mijn ervaringen aan anderen doorgeven.

Surplus heeft geen verhaal, is subjectief en ook nog eens heel manipulatief. Ik leg politici als Bush, Castro en Berlusconi letterlijk woorden in de mond. Maar in wezen is hij hetzelfde als mijn vorige films. Ook nu wil mijn ervaringen doorgeven. Ik laat je niet de werkelijkheid zien, maar hoe die voelt voor mij.

Dat de film - via de woorden van anarcho primitivist John Zerzan, een van de inspirators van de anti-globalisten - uiteindelijk vooral over producten, en het afzetten tegen al die producten gaat, komt door een stom toeval.

We waren in 2001 in Genua bij het G7-overleg om beelden te schieten voor de film, en ineens zien we in de verte een rookpluim. Dat is je auto, zeiden we nog tegen de vriend die ons in de stad had afgezet toen de rellen uitbraken. Bleek dat nog waar te zijn ook. De demonstranten hadden zijn Fiat 500 in de fik gestoken. Later bleek dat het hun eigenlijk te doen was geweest om een grote Volvo die er naast stond, maar toch. Die blinde woede tegen spullen zette me aan het denken.

Waarom hebben zo veel mensen zo'n afkeer van producten? De vernielers reduceren tot vandalen was me te makkelijk, en zo kwam ik bij Zerzan terecht. Voor hem zijn de rellen in Genua geen zinloos geweld, want geweld tegen spullen bestaat niet, en zinloos is de hele dag dope roken of naar MTV kijken.

Veel van wat hij zegt spreekt me wel aan, maar hij schiet ook regelmatig door. Als hij beweert dat we weer moeten gaan leven als holbewoners, bijvoorbeeld. En hoewel ik ook sympathie heb voor Castro en Cuba, waar nauwelijks reclame is en al helemaal geen overdaad aan spullen, hebben de mensen daar geen keuze. Ik toon niet voor niets een Cubaans meisje dat niets liever wil dan een Big Mac.

Een alternatief voor de spilzieke maatschappij zit niet in de film. Dat was ook niet mijn bedoeling. De film mocht geen politiek pamflet worden. Meer een existentialistisch beeldgedicht. Ik heb hem vooral gemaakt voor mezelf, en dat is gelukt, want het was een therapeutisch plezier om deze film te maken.'