Een halve eeuw heeft de collectie van filmdistributeur en -pionier Jean Desmet een sprookjesslaap geslapen. De unieke verzameling, die nu verder is ontsloten door filmwetenschapper Ivo Blom, werpt een licht op de oorsprong van de bioscoopbranche.

Zijn reisbioscoop was een sprookje. Jean Desmet was niet de eerste die de kermissen afreisde met een filmtent, maar hij had wel een van de mooiste. De foto dateert uit 1908 en is genomen in Groningen. Hij heeft zijn attractie opgeslagen op de Grote Markt. Alles aan de tent is tijdelijk en uitneembaar, van hout en zeildoek, en zal aan de achterkant wel zijn verankerd met een warrig net van scheerlijnen en haringen. Maar wat we in het front zien is geen tent maar een tempel.

The Imperial Bio, zoals hij zijn bioscoop noemde, had een 25 meter brede gevel, vormgegeven in een weelderige art nouveau-stijl. De tent zelf was meer dan tien meter diep, had een strakke houten vloer zodat de stoelen niet weggleden op de hobbelige keien van de straat. De wanden waren bekleed met roodbruin fluwelen draperieën, de comfortabele stoelen overtrokken met blauw pluche.

In de entree prijkte naast de kassa nog een van de draaiorgels waarmee hij ooit was begonnen, aan de andere kant stond de stoommachine die tent en projector van elektrisch licht voorzag. Naast de bioscoop is nog een glimp te zien van zijn luxe woonwagen, door dezelfde Belgische architect ontworpen, uitgevoerd in mahonien voorzien van gas en licht. De wagen was tien meter lang, onderverdeeld in woonkamer met piano en bibliotheek, slaapkamer en badkamer. Het was een attractie apart, het publiek kon er zich, voor 10 cent, aan vergapen.

Maar een paar jaar trok hij langs de kermissen. Film werd in die tijd van een kermissensatie een volwassen bedrijfstak, met permanente theaters verspreid door het hele land. Ook Desmet wisselde zijn tent in voor een bioscoop, een hele keten zelfs, waarvoor hij inkocht in het buitenland, want in Nederland was er nog geen filmindustrie. Hij ontwikkelde zich tot een zelfstandig distributeur, die aan vele theaters leverde. Ook dit deed hij betrekkelijk kort, van 1907 tot 1916, maar het was wel een periode van kolossale veranderingen, waarin een bioscoopwereld opbloeide met eigen regels en wetten.

Jean Desmet (1875- 1956) was een van de vier grote filmdistributeurs in die tien jaar. In de Eerste Wereldoorlog verloor hij de greep op de inkoop. Zijn voorraad films werd niet meer aangevuld en raakte verouderd, in een markt die elke week nieuwe producties eiste. Hij stopte ermee. Zijn oude films werden opgeslagen boven zijn theater Parisien aan de Nieuwendijk in Amsterdam en later in een garage in Amstelveen. Na zijn overlijden kwam de verzameling in bezit van het Nederlands Film Museum.

De Desmet Collectie bestaat uit zo'n negenhonderd films en 'een muur van papier ', zoals zijn bedrijfsarchief wordt omschreven. De waarde van de films, die ooit als oninteressant waren afgeschreven, is de afgelopen jaren uit wetenschappelijk en historisch oogpunt opnieuw bepaald. Desmets films kwamen voornamelijk uit Frankrijk, Amerika, Italië, Duitsland en Denemarken en in mindere mate uit Engeland, Rusland, Zweden, Oostenrijk, Nederland en België. Alle toen populaire genres waren vertegenwoordigd: drama's, komedies, variété, reisfilms, wetenschappelijke documentaires, actualiteiten en nieuwsjournaals.

Er is geen andere collectie in Europa van zo'n importantie. Weinig films uit die tijd hebben de slijtage van projectie overleefd. Veel van die films zijn er niet meer in de landen waar ze zijn geproduceerd, men wist daar soms zelfs niet van hun bestaan. De filmgeschiedenis moest, na ontsluiting van de collectie en restauratie van de films, worden herschreven.

In zijn studie Jean Desmet and the Early Dutch Film Trade heeft Ivo Blom, filmwetenschapper aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, zich op die 'muur van papier' gestort, om zicht te krijgen op hoe de bedrijfstak zich toen ontwikkelde. De wetenschap richtte zich altijd meer op de productie, het maken van films, en niet op de distributie. Daar is voor het eerst nu iets van te zien, en niet geïsoleerd. Blom zet wat er in Nederland gebeurde in een groter, internationaal verband.

Zijn studie is niet direct voor leek of filmliefhebber geschreven, daar is hij te gedetailleerd en gespecialiseerd voor. De grote waarde ervan zit in het opvullen van een gat in de filmgeschiedenis. Tot in detail is het klimaat van distributie en filmvertoning uitgezocht, een heidens karwei, met als resultaat een helder beeld van de opkomst en groei van de bioscopen, de concurrentieslagen tussen distributeurs en theaters, de werking van de markt, de bewegingen van de handel in films in Europa en Amerika. Wat als een vrije markt begon, werd later dichtgetimmerd met prijsafspraken en monopolies, waarin de Franse firma Pathé al vroeg een grote rol speelde.

Uit zijn geschiedenis is niet direct op te maken of Desmet zich in de Eerste Wereldoorlog, toen de contacten met zijn leveranciers waren afgesneden, bij verrassing door zijn concurrenten heeft laten aftroeven of dat hij het bewust liet gebeuren. Bij het opzetten van bioscopen was hij bij de aankoop van bouwgrond en panden op een andere passie gestoten. Hij werd een succesvol handelaar in onroerend goed.

Zijn belangstelling voor film verdween niet helemaal. Hij hield nog een bioscoop aan en gooide zijn films en archief niet weg. Ze lagen, verpakt in kisten en pakken, vergeten in een garage, waar ze een halve eeuw een sprookjesslaap sliepen. Zo werden ze bewaard voor een tijd, waarin ze weer worden gewaardeerd als de oorsprong van een genre. Zijn films laten zien waar onze voorouders van hielden, van veel spektakel; zijn papieren hoe die betoverende wereld van het witte doek uit het niets ontstond.