Van traangasfilm tot gitzwart drama

De Zuid-Koreaanse cinema in Rotterdam

Gerhard Busch ,

Cijfers om je vingers bij af te likken. Ieder jaar meer dan vijftig films van eigen bodem, prijzen op gerenommeerde festivals als Cannes, Venetië en Locarno, en bezoekersaantallen voor de eigen films die rond de vijftig procent liggen. Luilekkerland in kwestie is Korea, Zuid-Korea welteverstaan.

Aan het begin van de vorige eeuw was Korea nog een Japanse kolonie, vervolgens speelbal van de wereldpolitiek in de jaren vijftig, en tot 1993 zuchtend onder een militaire dictatuur. Maar wel een filmindustrie die eigenlijk alleen te vergelijken is met die van de VS en India.

De bloeiende filmcultuur heeft Zuid-Korea ironisch genoeg te danken aan twee negatieve ontwikkelingen. De eerste was de machtsovername in 1961 door generaal, en later 'president' Park Chungh-hee. Die verordonneerde in 1962 de Motion Picture Law. Met een stortvloed van
politiek correcte (dus meestal a-politieke) Zuid- Koreaanse films moest de bevolking in slaap worden gesust.

Wilde een filmmaatschappij een buitenlandse (meestal Amerikaanse) titel distribueren, dan moest ze daar ten minste drie eigen films tegenover zetten. Gevolg: de maatschappijen gingen, alleen om aan de wet te kunnen voldoen, massaal goedkope troep maken. Waarop de wet werd aangepast. Onder het Movie Quota System werden cinema's gedwongen minstens 40% van de zalen te vullen met Zuid-Koreaanse films . Deze wet werkte wel en is nog steeds van kracht.

De overheidsbemoeienis leverde inderdaad een grote filmproductie op (229 films in 1969!), maar de kwaliteit liet te wensen over. De politieke censuur sneed alles weg wat de publieke moraal kon ondermijnen. En vaak was dat niet eens nodig, omdat de meeste maatschappijen hun heil zochten in een veilig genre als het melodrama (in Zuid-Korea 'traangasfilm' genoemd, vanwege het beoogde effect).

De economische crisis van 1997 maakte een einde aan de veilige, maar weinig opzienbarende cinema. De een na de andere filmmaatschappij ging over de kop. Hun plaats werd ingenomen door kleine, avontuurlijke bedrijfjes, die het wel aandurfden om controversiële projecten te steunen.

Waar oudgediende Im Kwon-taek (Sopyonje, Chihwaseon) lange tijd koning eenoog was, wist hij zich ineens omringd door mensen als Lee Chang-dong (Oasis) en Park Chan-ok (Jealousy is My Middle Name). Hun films waren het tegenovergestelde van de melodrama's: ingehouden, vrijwel geen muziek, met alledaagse mensen in alledaagse situaties.

De door een filmkeuring vervangen politieke censuur gaf ook extreme makers als Jang Sun-woo (van het naar porno neigende sm-drama Lies) en Kim Ki-duk (The Isle , Bad Guy) de ruimte hun gitzwarte kijk op de Koreaanse ziel en psyche te ventileren.

Daarmee werd de Zuid-Koreaanse cinema eindelijk volwassen. Melodrama's worden nog steeds gemaakt, maar in de marge van de massaproducten krijgen ongemakkelijke genres ook een kans.

In Rotterdam, dat als een van de eerste de Zuid-Koreaanse art house-films oppikte, zijn ook dit jaar weer een vijftal films te zien. Kim Ki-duk is aanwezig met het voor zijn doen ingehouden Spring, Summer, Fall, Winter... and Spring, maar verwacht nog steeds geen blijde boodschap.

Invisible Light van Kim Gina is een anti-melodrama als Oasis, en Save the Green Planet een verrassende sf-fantasy van Jang Jun-hwan. De Zuid- Koreaanse mainstream cinema is vertegenwoordigd met de flamboyante misdaadthriller Memories of Murder van Bong Joon-ho en de in Zuid-Korea geflopte videogame in film (of was het andersom?) The Resurrection of the Little Match Girl van Lies-regisseur Jang Sun-woo.