De sterkste scène van Polisse zit halverwege de film. Een klein jochie komt met zijn Afrikaanse moeder naar de jeugdafdeling zedenzaken in Parijs. Zijn moeder kan geen opvang vinden en wil hem op het bureau achterlaten. Zodat hij wel de zorg krijgt die hij nodig heeft.

Het hele team gaat rondbellen en vindt inderdaad geen opvang waar moeder en zoon samen heen kunnen. Wel een plekje voor de jongen alleen. De twee worden uit elkaar gehaald en de moeder loopt verslagen weg. De jongen begint hartverscheurend te huilen. Minuten lang.

De scène had uit een documentaire kunnen komen, zo levensecht en confronterend is hij. En er zitten veel van dergelijke scènes in Polisse, de derde film van Maïwenn, waarvoor ze dit jaar de Juryprijs in Cannes kreeg.

Die scènes laten zien hoe goed de film had kunnen zijn als Maïwenn (haar achternaam Le Besco liet ze vallen na een conflict met haar ouders) niet had besloten ook zelf mee te willen spelen. Ze speelt Melissa, een rijke fotografe die een maand met de agenten meeloopt en verliefd wordt op de heetgebakerde Fred. De toevoeging van haar personage lijkt op papier noodzakelijk (een outsider die naar binnen kijkt, bourgeoisie versus het leven op straat, romance), maar levert regelmatig melodramatische uitglijders op.

De film was dan ook veel beter geweest als zij zich had beperkt tot het toch al diverse elftal agenten, die ze elk een herkenbaar eigen verhaal meegaf. Want Polisse (de titel is een kinderlijke spelling van het Franse ‘police’) zoomt niet in op het misbruik van de kinderen, maar op de impact van de gevallen op de agenten.

Op zich een heldere en sterke keuze van Maïwenn, die ook een uitstekend acteurregisseur blijkt. Met name de scènes met de kinderen zijn levensecht. En ze weet ook een goed evenwicht te vinden tussen alle ellende en de humor waarmee de agenten die ellende het hoofd bieden. Eigenlijk heeft Maïwenn maar één blinde vlek: zichzelf.