Ooit was de Franse misdaadfilm een vaste en graag geziene gast in Nederlandse zalen. Dat wat hier vervolgens in de voorbije twee decennia nog werd uitgebracht is op de vingers van twee, drie handen te tellen. Met het stijgend aantal Franse titels komt de laatste jaren weer heel af en toe een policier mee, en valt ongeacht de kwaliteit prompt tussen wal en schip. De doorgaans iets oudere filmtheaterbezoeker associeert het genre niet met arthouse, het jonge multiplexpubliek laat een niet-Engelstalige thriller graag links liggen.

Ook het – hoe hedendaags – via crowfunding tot stand gekomen À l’aveugle zal aan deze situatie niets veranderen. Verdiend zou dat ook niet zijn. Meteen in de beginscènes valt op hoe verhaalmechaniek, vormgeving en muziek geënt zijn op Amerikaanse televisieseriefabrikaten. Jongedame legt op naargeestige wijze het loodje in haar peperdure designerappartement. Vermoeid ogende speurneus neemt smeerboel in ogenschouw en bijt zich in gruweldossier vast. Onwaarschijnlijke verdachte komt in beeld, hier een blinde ex-militair die piano’s stemt. Plichtmatige opzet in tien clichéminuten, spanningsboog slapjes. Zou het beter worden? vraagt de policier-aficionado zich af, tegen beter weten in.

Nochtans heeft regisseur Xavier Palud twee troeven in handen. Rechercheur Lassalle, wiens privéleed hem in de stoppels en gelaatsgroeven staat geschreven , wordt gespeeld door Jacques Gamblin, achter de zonnebril van de net iets te voorkomende ex- commando Narvik gaan de ogen van Lambert Wilson schuil. Twee archetypische thrillerpersonages met potentieel , twee charismatische acteurs. Spijtig genoeg verzandt het potje schaak tussen de twee door het leven gelittekende figuren volledig in het allengs idioter wordende scenario.

Weet een geïnspireerd regisseur, soms, onzinnige verhaalkrommingen genietbaar te maken, hier is flair ver te zoeken. Potsierlijke scènes zijn er bovendien te over: die waarin Lassalle wegens insubordinatie voor een onderzoekscommissie verschijnt, zijn ontsnapping uit het politiebureau , de piefpafpoef-finale. Karikaturaal zijn ook de meeste nevenfiguren ( hyperagressieve junk, geflipte kunstenaar, doorgeschoten justitiebureaucraat, enzovoort). Raphaëlle Agogué zorgt als speurder Héloïse, tevens stille aanbidster van collega Lassalle, als enige voor een lichtpuntje.

Op het visuele vlak doet Palud hier en daar een gooi naar de grimmige neo-noir van de regisserende en acterende ex-politieman Olivier Marchal ( 36 quai des Orfèvres, MR. 73). Helaas ontbeert hij daartoe zowel de zin voor inventiviteit als het oog voor compositie. À l’aveugle overtuigt simpelweg in niets en ligt al op het kerkhof van de middelmaat ver voordat de aftiteling inclusief waslijst gelegenheidsfinanciers over het doek is gerold.