'Ik wilde waardig seniel worden,' verzucht grijsaard Reggie (Tom Courtenay), die in een tehuis woont voor gepensioneerde musici. 'Kansloos, nu zij hier is,' stelt hij vast, onder verwijzing naar zijn net gearriveerde, lang uit het oog verloren ex-vrouw Jean (Maggie Smith).

Het is zo ongeveer de beste grap uit de milde komedie waarmee de Amerikaanse steracteur Dustin Hoffman (Rain Man, Kramer vs. Kramer, etc.) op 75-jarige leeftijd debuteert als regisseur. Die stap is te danken aan cameraman John de Borman, die hem er op de set van Last Chance Harvey (2008) van overtuigde dat Hoffman met zijn belangwekkende bagage de stap naar regisseren moest maken.

Quartet draait niet om het uiteenvallen van een vioolkwartet door ouderdom, zoals het recente A Late Quartet, maar om het bijeenbrengen van bejaarde operastemmen voor het kwartet van Verdi's Rigoletto, voor het jaarlijkse concert van het tehuis.

Centraal staan – naast de op zijn ziel getrapte Reggie en diens primadonna Jean – de grofgebekte charmeur Wilf ( Billy Connolly) en zijn opgewekte, licht seniele vrouw Cissy ( Pauline Collins). De rest van de bewoners wordt grotendeels gespeeld door ' echte' musici op leeftijd, waarvan de sopraan 'Dame' Gwyneth Jones waarschijnlijk de bekendste is.

Met al die zeventigplussers op de set beperkt de 'actie' zich tot het interieur en de directe omgeving – lees: de tuin – van huize Beechham, een weelderig Brits landgoed waar geen spatje regen valt. Of heeft de beperkte locatie te maken met het feit dat het hier om de verfilming van een toneelstuk gaat? Dat het best iets uitbundiger had gekund, bewees The Best Exotic Marigold Hotel (2011), over een stel Britse gepensioneerden in een verlept Indiaas hotel. Die film hield, geholpen door straatbeelden en opzwepende Indiase muziek, een heel wat overtuigender pleidooi voor levenslust dan deze opgeklopte tuttigheid van Hoffman.

Quartet  drijft op ouderwetse theekransgezelligheid, maar dan met klassieke muzikanten in elke hoek van het beeld. De soundtrack is behangen met een keur aan klassieke deuntjes, waarbij het overigens wel weer mooi is hoe een musicus in beeld soms bijval krijgt van een instrument of orkest op de geluidsband. Maar het domweg registreren van wat eerder de repetities lijken voor een amateur-revue dan voor een gala benefiet concert, geeft de film een hoog homevideo-gehalte. Dat werkt eerder tenenkrommend dan vertederend. Ook omdat alle clichés uit bejaardenfilms nog eens langskomen: excentrieke oudjes, 'gewaagde' grapjes over seks en internet, krasse knarren die stiekem roken of drinken, stramme mannetjes die zich bezondigen aan hiphop, rap of rock-'n-roll.

Grootste verrassing is dat de acteurs zich zo routineus van hun rol kwijten. De tragische liefdesgeschiedenis tussen de personages komt nergens tot leven. Emoties staan op zichzelf met zwaar aangezette blikken, die ook nog eens worden uitgesproken alsof ze ondertiteld zijn. Grapjes zijn zo belegen of worden zo vaak herhaald dat zelfs Billy Connolly – die als een alfahondje elk struikje bewatert ( prostaatprobleempje) – verveelt. Wendingen worden nauwelijks gemotiveerd. Je zou toch denken dat een groot acteur als Hoffman daar als regisseur beter raad mee had geweten. Maar ja: niet in elke topvoetballer schuilt een begenadigd trainer.