De Chileense regisseur Pablo Larraín (No, Tony Manero, Post mortem) ontdekte dat er van Chili tot Zwitserland priesters verstopt zitten in kerkelijke rusthuizen om te ontkomen aan de aardse rechtsgang. Ze zijn schuldig aan vergrijpen als kindermisbruik, het stelen van kinderen van ongehuwde moeders en het in de doofpot stoppen van misdaden door het leger onder het regime van Pinochet.

El Club is een fictiefilm over zo'n huis, ergens in een uithoek aan de Chileense kust, waar de gemoedsrust wordt verstoord door een nieuwe kostganger die in zijn kielzog een kwelgeest meeneemt: een slachtoffer dat hem achtervolgt en als een stadsomroeper zijn wandaden rondbazuint. Om orde op zaken te stellen arriveert kort daarop Pater García (Marcelo Alonso), een aan het Vaticaan gelieerde psychiater en vertegenwoordiger van 'de nieuwe kerk', die onderzoekt of de paters wel voldoende berouw tonen voor hun daden.

Larraín grijpt de kwestie aan voor een scherpzinnige, met gitzwarte humor doortrokken allegorie over de verwrongen kerkelijke moraal, die werd beloond met de Zilveren Beer op het filmfestival van Berlijn. De woede die erin doorklinkt laat zich meten met die van Pasolini's klassieke, expliciete aanklacht tegen het Italiaanse fascisme: Salò. Larraín laat de kerkelijke verzoeningsleer uitdraaien op een travestie, waarbij goed en kwaad volledig op hun kop komen te staan.

Hij doet dat met een voortreffelijk acteursensemble, in een wereld die in een constante schemer verkeert: alsof de mantel der liefde behalve het redelijke denken ook het licht der aarde heeft bedekt. Als motto kreeg de film Genesis 1 vers 4 mee, over de schepping. 'En God scheidde licht en duisternis.' Nou, niet dus; daarom speelt het verhaal zich af in een grijs, onderbelicht kustgebied.

Eén personage werd vernoemd naar de invloedrijke Middeleeuwse kerkfilosoof Thomas van Aquino, die een credit op de aftiteling kreeg omdat een priester ook nog een tekst van hem citeert. Van Aquino stelde dat goddelijke genade en menselijke recht elkaar niet in de weg staan. En dat de menselijke rede een uitvloeisel is van de goddelijke aanwezigheid in de wereld. Dat laatste trekt Larraín tot in het idiote door, terwijl op de geluidsband een terugkerend ijl lied van Arvo Pärt klinkt over vergiffenis en genade.

El Club voltrekt zich als een verstilde psychologische thriller, waarin een stel onschadelijk ogende, grijzende mannetjes rond een keukentafel wordt ontmaskerd als een club louter op lijfsbehoud gerichte misdadigers. Veelzeggend is de kille , vrome glimlach om de mond van de non (Antonia Zegers) die de oude paters bewaakt. 'Ik tel de plakjes mortadella,' bagatelliseert ze haar rol doeltreffend .