In 1851 publiceerde Herman Melville de klassieker Moby-Dick, waarin kapitein Ahab geobsedeerd raakt door een vernielzuchtige witte walvis. Zijn roman zou geïnspireerd zijn op het waargebeurde verhaal van de Essex, een schip dat tijdens de walvisjacht in 1820 vernield werd door zo'n witte walvis. Ron Howard poetste dat oorsprongverhaal een beetje op en maakte er een groots Hollywood-avontuur van.

Owen Chase (Chris Hemsworth) laat zijn zwangere vrouw achter om voor onbepaalde tijd de vaart op te gaan. Met zijn jarenlange ervaring en bewezen kwaliteiten zou hij eigenlijk kapitein moeten worden, maar de hoge heren besluiten wegens bloedlijnpolitiek de incompetente George Pollard (Benjamin Walker) hoofd van het schip te maken. De mannen zijn nog geen mijl de haven uit als er een grote storm opsteekt, die de karikaturen opzichtig illustreert. Schlemiel Pollard wil het een, Chase waarschuwt en adviseert het ander; ze gaan bijna ten onder en Chase redt de dag met zijn doortastende optreden. Het is een nogal voorspelbare gang van zaken, en zeker niet de laatste.

Zodra de walvissen in beeld komen, blijkt kloeke held Chase tevens een begenadigd jager. Tot 'Moby' in de verdediging gaat. Howard weet de actie van de jacht boven water fraai in beeld te brengen, maar de momenten waarop hij onder het zee -oppervlak duikt lijken afgeraffeld. Onrustige beelden van een camera die tussen scholen matig geanimeerde walviscreaties doorschiet, doen de majestueuze dieren geen recht. De climax, die al halverwege de film komt, bevredigt vervolgens wel weer: in een gigantisch spektakel weet het witte monster de Essex te slopen.

Het tweede deel, waarin de overlevenden maandenlang ronddobberen op zee, heeft veel weg van Unbroken (dat vorig jaar rond deze tijd draaide), Life of Pi (dat in 2012 rond deze tijd draaide) en andere schipbreukfilms. De beelden van uitgemergelde lichamen in storm en verzengende hitte zijn ongetwijfeld trouw aan de ware gebeurtenissen, maar filmisch is het inmiddels uitgemolken.

In de raamvertelling rondom de maritieme perikelen zien we hoe Herman Melville (Ben Whishaw) het onwaarschijnlijke verhaal met moeite lospeutert bij de inmiddels bejaarde Thomas Nickerson (Brendan Gleeson), een eenvoudige dekschrobber die het voorval als een van de weinigen overleefde. De setting, een bevallig huisje in een oud dorp waar bij kaarslicht een sterk verhaal wordt verteld terwijl buiten de regen valt, is precies Dickensiaans genoeg om de film nog een beetje geschikt te maken voor de feestdagen.

In the Heart of the Sea is dan ook een degelijke familiefilm geworden, die door de vaart en beelden nooit echt verveelt, maar in tegenstelling tot de klassieke roman die het verhaal al eens heeft opgeleverd, laat deze versie weinig indruk achter.