Waarom zijn documentaires niet vaker in de bioscopen te zien? ¡Vivan las antipodas! en Journal de France bewijzen dat het anders moet.

Ongeveer sinds de ontdekking dat de aarde rond is, moeten mensen zich hebben afgevraagd wie er aan de andere kant van de planeet woont. Gewoon, als je een gat graaft van iets meer dan 12.000 kilometer. Wie kom je dan tegen? De Rus Victor Kossakovsky vond het antwoord en maakte er de schitterende film ¡Vivan las antipodas! over. Nu in de bioscopen te zien.


¡Vivan las antipodas!

Ander voorbeeld. De Franse filmmaker Raymond Depardon liet zich – schijnbaar met tegenzin maar eigenlijk lekker narcistisch – in Journal de France door zijn vrouw portretteren. Nu is divagedrag altijd te prijzen, maar in Depardons geval helemaal. Als fotograaf en later als documentairemaker was hij zeker dertig jaar lang te vinden op plekken waar het nieuws gemaakt werd. Staatsgrepen, gijzelingsacties, verkiezingscampagnes, Depardon was erbij.

Daarna maakte hij een prachtig drieluik over het Franse platteland, de Profils paysans. Dat heet vaak over de verdwijnende Franse boer te gaan, maar als er iemand tot aan het einde der tijden op aarde rondwandelt, dan is dat de Franse boer wel.

Probleem was, zo vertelde Depardons vrouw en geluidsmedewerker Claudine Nougaret tijdens het recente filmfestival van Cannes, dat ze nog zo veel beelden in hun archief hadden waar niks mee gebeurde. Het resultaat is Journal de France, een portret van een maker dat ook beetje een portret van een tijdperk is.

Journal de France
Eigenlijk heten ¡Vivan las antipodas! en Journal de France documentaires te zijn. Of nonfictie. Daar tegenover heb je dan fictiefilms. Het is een bizar onderscheid dat filmliefhebbers nooit serieus hebben genomen, maar dat waarschijnlijk nog steeds verhindert dat zulke films niet vaker in roulatie gaan. Het hele idee dat documentaires een soort uitgerekte nieuwsreportages zijn, moet op de helling. Met nieuws hebben ze vaak niks meer te maken.

Tegenpool
¡Vivan las antipodas!, een van de mooiste films die dit jaar in de bioscopen te zien zijn, bewijst waarom dat zo’n idioot onderscheid is. Kossakovsky zocht bij vier plekken op aarde hun directe tegenpool en vond daar naast onwaarschijnlijk mooie beelden ook vreemde echo’s, zowel in het gedrag van mensen als in de plekken zelf.

Water komt overal terug, om maar iets te noemen. In Spanje staat het stil in poelen, in Nieuw Zeeland is een walvis aangespoeld op het strand, in Spanje staat dan weer een rots in de vorm van een walvis. In Sjanghai steken massa’s mensen per pont de rivier over, in Argentinië heffen twee broers tol bij een afgelegen bruggetje. Op Hawaï lijkt de aarde een levend personage, wanneer een lavastroom zich traag door het landschap voortbeweegt.

Soms valt zoiets meteen op, soms dringt het pas later door. Punt is dat de evocatieve kracht van Kossakovsky’s film niet schuilt in de reportage-elementen , maar in wat zich niet direct in de beelden laat zien. In de betekenis die kijkers er zelf aan geven. Dezelfde vrije observatie en associatie die ze gebruiken om betekenis te geven aan fictie.

Je zou willen dat ook de programmeurs van de Nederlandse filmtheaters dat onderscheid laten gaan. Dat documentaires ook vermaak kunnen zijn, bewees Michael Moore de afgelopen jaren al. Moore koos nog voor de vorm van de nieuwsreportage, ongeveer zoals Sacha Baron Cohen deed in Borat: Cultural Learnings of America for Make Benefit Glorious Nation of Kazakhstan, maar dan met iets meer pretenties.

Een van de redenen om terughoudend te zijn in de programmering van documentaires zijn de relatief lage bezoekersaantallen. Voor Nederlandse documentaires ligt dat rond de 4000 (er zijn uitschieters, Ouwehoeren trok sinds september meer dan 20.000 bezoekers) en dat is vergelijkbaar met de gemiddelde bezoekersaantallen van Nederlandse arthousefilms . Ook weer zo’n idiote benaming. Het publiek voor al die films is afkomstig uit dezelfde groep mensen dus dat zullen er niet snel honderdduizend worden.

Documentairetraditie
Omdat mensen vaak op het onderwerp afgaan bij de keuze van een film – hoeren zullen dus vanzelf meer bezoekers trekken dan een abstracte beschouwing over plekken op aarde – moeten distributeurs meer moeite doen om de schoonheid van een film als ¡Vivan las antipodas! duidelijk te maken. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Toch is die interesse er wel, want datzelfde Nederlandse publiek zorgt elk jaar tijdens IDFA voor uitverkochte zalen.

Het feit alleen al dat Nederland al bijna 25 jaar een van ’s werelds grootste en belangrijkste documentairefestivals huisvest, geeft aan dat hier een sterke documentairetraditie bestaat. Als we dat onderscheid tussen fictie en nonfictie loslaten, groeit misschien het besef dat men ’s avonds in de bioscoop net zo veel door documentaires als door speelfilms geprikkeld en vermaakt kan worden.

Veel filmmakers zijn dat punt trouwens al lang gepasseerd. Wie bepaalt nog wat feit en fictie is in het werk van Portugese makers Pedro Costa of Miguel Gomes? Of van de Argentijn Lisandro Alonso, IFFR-bezoekers welbekend. Of van iemand als Ulrich Seidl die recent in Paradis: Liebe de sekstoerisme-industrie in Kenia portretteerde.



De Franse regisseur Jacques Rivette zei ooit dat elke fictiefilm een documentaire over zijn eigen totstandkoming is, een venster op de cultuur waar die film uit voortkwam. Alle speelfilms bevatten dus sporen van realiteit en alle documentaires vertonen sporen van manipulatie.

Maar er is natuurlijk een industrie ontstaan die categorieën in stand houdt, IDFA bijvoorbeeld, of Cannes, of financieringsfondsen met strenge voorwaarden voor het een of ander. Het zij zo. Als kijker ben je beter af als je zo veel mogelijk gaat zien. Welk label er ook aan hangt. Alleen de nieuwsgierigheid en vindingrijkheid van de maker doen er toe, want die laten de kijker op nieuwe manieren naar film en naar de werkelijkheid kijken.

Raymond Depardon was in 1993 in Zuid-Afrika, net na de vrijlating van Nelson Mandela. Journalisten van over de hele wereld stelden vragen aan Mandela. Alles wilde ze weten. Depardon deed het anders. Hij vroeg Mandela om een minuut lang zwijgend voor z’n camera te zitten. Prachtig, en helemaal raak. Want wat er als kijker door je heen gaat tijdens die ene minuut stilte, dat is precies de kracht van film. Dat heeft met realiteit of fictie niks meer te maken.