De Groten der aarde (Cher, Freddy Mercury, Fergie) stelden ons Grote Vragen maar gaven hier vervolgens nooit een zinnig antwoord op. Dorst vroeg vier jonge filosofen deze Grote Vragen te beantwoorden. We hebben negenennegentig problemen, maar deze vraagstukken zijn er geen (meer).
Deze week Queen met: Who wants to live forever?

Ik weet het nog heel goed. Ik was misschien 4 of 5 jaar oud en stond beneden op de oprit toe te kijken hoe mijn moeder in volle concentratie, met de ene hand haar fiets vasthoudend en met de andere hand diep gravend in haar tas, de schuurdeur probeerde open te krijgen. Ik had iets gevraagd over de dood maar mijn moeder leek niet erg onder de indruk want de zoektocht naar de verloren sleutel in haar tas eiste duidelijk meer van haar aandacht. Dus besloot ik mijn vraag nog maar eens te herhalen, dit keer begeleid door een zacht maar toch dwingend trekje aan haar jas: ‘maar mama vind je het dan niet heel vreselijk dat we allemaal dood gaan?’ De sleutel was eindelijk gevonden. Even dacht mijn moeder na. Toen draaide ze zich om, gaf een flinke ruk aan de schuurdeur en zei terwijl ze haar fiets soepel met één hand de schuur binnen reed: ‘Nee, eigenlijk niet. Mij lijkt het veel vreselijker eeuwig te moeten leven!’ En weg was ze.
Ik bleef verslagen achter. Even voor de goede orde: mijn moeder was niet levensmoe! Dat ze mijn vraag zo nonchalant beantwoordde, had er vooral mee te maken dat ik mijn ouders vrijwel aan de lopende band bestookte met dit soort vragen. Als klein meisje had ik namelijk een soort obsessieve angst voor de dood. Als iemand mij toen had gevraagd ‘who wants to live forever?’ had ik mijzelf (en mijn hele familie plus de kat) zeker weten aangemeld. Het idee dat alles (ikzelf, mijn broertje, weer de kat) ooit op even mysterieuze wijze zou verdwijnen als dat het gekomen was, trok ik slecht. Het idee dat hier niets aan te doen viel, nog veel slechter. Dat mijn moeder de dood verkoos boven een eeuwig leven vond ik dan ook totaal onbegrijpelijk. Ongeveer even onbegrijpelijk als dat Australiërs niet van de wereld afvielen.
De moraal van dit verhaal: ik was (en ben misschien nog steeds) zo iemand die geregeerd werd door de angst. En lange tijd heb ik dit als iets heel negatiefs gezien, als iets dat mij er in zekere zin van weerhield te leven. Maar zo’n zes jaar geleden kwam hier verandering in. Niet zo zeer in de angst zelf als wel in de waarde die ik aan haar gaf. Ik was filosofie gaan studeren en belandde op een druilerige dinsdagavond in een hoorcollege over de Duitse filosoof Martin Heidegger.
Het leven eindigt niet maar begint juist met de dood, klonk het nu. Want als er iets wezenlijk is aan het mens-zijn, dan is het wel het feit dat we sterven en dat we weten dat we sterven. En juist dit besef van sterfelijkheid (als we tenminste de moed hebben haar echt tot ons door te laten dringen) doet ons realiseren dat het nu is, dat wij leven. En dat zolang wij leven in principe alles mogelijk is, terwijl zodra wij sterven niets. Met andere woorden: zonder het besef van sterfelijkheid zouden wij geen besef van onze eigen vrijheid kunnen hebben. Oftewel: het is de dood die ons, met het mes op de keel, onze vrijheid doet realiseren en ons smeekt haar aan te grijpen (Heidegger zou dit alles trouwens heel anders formuleren, waarschijnlijk meer zoiets als: in het zijn-tot-de-dood realiseert het Erzijn zich zijn factische vervallenheid aan het Men en opent zo de mogelijkheid tot eigenlijkheid - ‘Zijn & Tijd’ heet het boek, echt best leuk!).
Volgens Heidegger openbaart zich dit besef van sterfelijkheid in de vorm van angst - het is de angst die ons onze eigen eindigheid doet erkennen. En alleen wie de moed heeft deze angst zo nu en dan voor zichzelf open te houden, plukt ook haar vruchten: een leven in het besef van vrijheid. Misschien dat mijn angst voor de dood me er dus inderdaad op momenten van weerhouden heeft te leven. Maar na het lezen van Heidegger weet ik ook: het is deze zelfde angst die mij er tegelijkertijd (en altijd weer) pas ècht toe aanzet. 

Hella Godee (1988) studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Freie Universität Berlin. Zij is medeoprichter van ‘Collectief Walden’, een theatercollectief dat performances maakt op het snijvlak tussen natuur, wetenschap, kunst en filosofie.