Ik luister naar een transitieprofessor. Hij zegt: ‘Geef mij vijf kantelaars en ik maak een revolutie in dit land.’ Ik moet bekennen dat ik gevoelig ben voor zulke oproepen, altijd geweest.

Ik luister naar een transitieprofessor. Hij zegt: ‘Geef mij vijf kantelaars en ik maak een revolutie in dit land.’ Ik moet bekennen dat ik gevoelig ben voor zulke oproepen, altijd geweest. Gelukkig heb ik een sterk vertragingsmechanisme in mijn karakter, het loopt dus niet zo’n vaart, ik word niet gauw lid, ik sluit me niet makkelijk aan, barricades bouwen vind ik al gauw vermoeiend en met z’n allen achter dezelfde vlag lopen belachelijk. Maar in dit geval komt er nog iets bij: mijn liefde voor eenzaam autorijden. De friskijkers, dwarskijkers en kantelaars (woorden van de transitieprofessor) willen ook dat ik vreemde gasten meeneem. Alles kan gezonder en goedkoper en saamhoriger, de computer regelt alles. Als ik in de auto van de kolchoz naar Den Helder ga, zie ik op het scherm dat er een 42-jarige laboratoriumassistente uit Hattem met me mee wil rijden. Onze antecedenten worden vergeleken – geen bezwaar, we zullen elkaar niet bijten. Maar ik heb wel degelijk bezwaar, ik weet niet wat ik met haar moet bespreken op weg naar Den Helder. De transitie loopt altijd via gelikt optimisme naar de dwingelandij van de chagrijnige uniformdrager. Ik wil in mijn eentje in mijn auto blijven rijden, ik laat de transitie aan me voorbijgaan.