In de zomer staat bij ons thuis de televisie op Maarten van Rossem. Hij zit in de quiz De slimste mens, hij hoeft geen vragen te stellen of te beantwoorden, hij mag op zijn geheel eigen wijze commentaar leveren, hij is gevraagd om dwars, verontwaardigd en verongelijkt te zijn, hij lacht bijna nooit.

In de zomer staat bij ons thuis de televisie op Maarten van Rossem. Hij zit in de quiz De slimste mens, hij hoeft geen vragen te stellen of te beantwoorden, hij mag op zijn geheel eigen wijze commentaar leveren, hij is gevraagd om dwars, verontwaardigd en verongelijkt te zijn, hij lacht bijna nooit. Zulke mensen zijn meestal rechts (Fortuyn, Wilders), hij behoort tot de linkse variant – ik zeg wat ik denk, wie doet me wat. Hij houdt erg van Tolkien, maar kijkt natuurlijk niet naar de film, want hij moet niets hebben van ‘die halve zool’ die Frodo speelt. Ik ga meestal fietsen tijdens de strijd van de slimme mensen. Ik woon in een streek waar nooit erg veel mensen te zien zijn, maar als Van Rossem op de televisie is, is het nog stiller dan gewoonlijk. In de jaren vijftig was het heel stil in de straten van Parijs als Paul Léautaud op de radio was, een excentrieke schrijver die eruitzag als een zwerver en samenwoonde met tientallen katten, honden en apen. Tijdens mijn fietstochtje zie ik altijd een vrouw die geconcentreerd in haar prachtige tuin werkt. Ik ken haar niet, maar wil haar toch vragen of zij ook zo’n hekel heeft aan de uitdrukking ‘een halve zool’. Ik doe het niet, ik doe bijna nooit wat ik denk.