Op de middelbare school las ik argeloos Hollands glorie van Jan de Hartog, een spannend boek. Ik werd het mikpunt van spot. Niet van iedereen, maar van de literaire diehards in mijn klas, de literaire smaakmakers. Ze wisten dat ik ook Bordewijk, Hermans en Gerrit Achterberg las, maar ik kwam er niet onderuit, Jan de Hartog was onvergeeflijk, een schrijver voor de sentimentele burgerman, geen literatuur.

Op de middelbare school las ik argeloos Hollands glorie van Jan de Hartog, een spannend boek. Ik werd het mikpunt van spot. Niet van iedereen, maar van de literaire diehards in mijn klas, de literaire smaakmakers. Ze wisten dat ik ook Bordewijk, Hermans en Gerrit Achterberg las, maar ik kwam er niet onderuit, Jan de Hartog was onvergeeflijk, een schrijver voor de sentimentele burgerman, geen literatuur.

Een les - voortaan hield ik in de gaten hoe de hazen liepen. Toch moeilijk, ik keek met genoegen naar Lieke van Lexmond in het zware interviewprogramma Eén op eén. Ik kende haar niet, ze was helemaal nieuw, ik was geïnteresseerd in alles wat ze vertelde.

Na een paar minuten begreep ik wel dat ze een beroemdheid was, ik was de uitzondering, zij was de wereld. De volgende dag las ik in de Volkskrant de tv-recensie van Jean-Pierre Geelen. Het fileermes, de bijl, de schaaf, de hamer, het nagelschaartje, hij had alles bij de hand. De teloorgang van het prestigieuze Eén op eén, waar hij zich zoveel van had voorgesteld. En daar nam hij natuurlijk mijn Lieke van Lexmond voor. Ik had er gelukkig nog met niemand over gepraat, maar Hollands glorie was niet uit mijn gedachten.