Column A.L. Snijders

Soms kijk ik bij toeval of per ongeluk naar Doe even normaal, een programma over psychische aandoeningen. Omdat ik mijn hele leven al twijfel of de mens een psyche heeft, is het een heel nuttig programma. In de aflevering over angst moest ik aan Karel van het Reve denken. Die had een angst die ik ook heb, het roepen van de ober.

Soms kijk ik bij toeval of per ongeluk naar Doe even normaal, een programma over psychische aandoeningen. Omdat ik mijn hele leven al twijfel of de mens een psyche heeft, is het een heel nuttig programma. In de aflevering over angst moest ik aan Karel van het Reve denken. Die had een angst die ik ook heb, het roepen van de ober. Bij mij gaat het om de stem, ik wil mijn stem niet horen in een vreemde omgeving. Ik zie niet op tegen een geluidloos handgebaar, maar dat is in een vol café vaak niet effectief, en bij een schreeuw ben ik bang dat er een doodse stilte valt en iedereen naar me kijkt – een existentiële angst.

In het bewuste programma werd een jongeman behandeld voor zijn angsten. Hij zat met zijn begeleider op een vol, zonnig terras. Zou hij hier vanuit het niets een couplet van het volkslied willen zingen? Zou hij dat durven?

Ik schreeuwde ‘Nee!’ naar het scherm, maar hij stond doodgemoedereerd op en zong. Er werd naar hem gekeken en iemand zong zelfs mee, het deerde hem niet.

Ik snakte tevergeefs naar hulp, ik zat moederziel alleen voor het toestel.