Twee jonge stratenmakers legden een terras voor mijn huis en brachten de beschaving een stap dichterbij.

Ze verwijderden een laag zwarte grond, ze stortten en pletten geel zand, ze legden de stenen op hun plaats, in een dag waren ze klaar.
Het gevreesde lawaai bleef binnen de door mij verzonnen grens, de pletmachine en de diamantzaag waren weliswaar oorverdovend, maar werden weinig gebruikt. De stratenmakers zelf waren zwijgzaam en hun bouwvakkersradio klonk gedempt.
In de pauzes spraken ze met elkaar, ik wilde heel graag weten wat ze zeiden. Ik had ze vanuit een schuurtje kunnen afluisteren, maar ik deed het niet. Iemand met een terras bij zijn huis doet zoiets niet.
Bij het afscheid praatten we nog wel even. Albert Verlinde kwam ter sprake, maar ze wisten niet wie dat was. Van de televisie, zei ik, maar ze keken nooit televisie. Ik bracht Jan Mulder in het gesprek, net zo beroemd als Albert Verlinde. Ook van hem hadden ze nooit gehoord. Een beroemde voetballer, zei ik, heeft bij Anderlecht gespeeld en in ons nationale elftal. Ze keken nooit naar voetbal. Ik was verrast, geen belangstelling voor voetbal en televisie, het paradijs bleek te bestaan, de Bermudadriehoek.