Op weg naar de afhaalchinees hinderde Joost Zwagerman een fietser.

De man roffelde op de auto en had nog meer in de zin. Zwagerman probeerde hem af te schudden en reed kilometers om. Het lukte hem niet, de man dook weer naast hem op en sloeg met een koevoet een ruit van de auto aan gruzelementen, een lawine van klein glas. Hij was nog niet klaar, hij wendde zich naar een tweede ruit, maar schrok van toesnellende omstanders, liet de koevoet vallen en vluchtte. Joost vertelde het in een programma van de eo, waarin de interviewer op bezoek komt in een zeer klein autootje met een doodskist op het dak.
Het was duidelijk dat hij geen antwoord had op het onredelijke geweld van de vernieler. Directe wraak was hem vreemd. Hij benadrukte zijn gevoel van opluchting en vreugde bij de hulp die hem geboden werd. Vreemde mensen die het glas van zijn kleren borstelden.

Ik zag het op de televisie op de avond en nacht van de terugblikken, de herhalingen, de duidingen en het rouwbeklag. Het was ook de avond en de nacht van de vluchtelingen, de treinen, de hekken en de mondkapjes van de bewakers. En tenslotte was het de avond van de Europese cameravrouw in het lichtblauwe pak. Zij filmde de gelukzoekers niet alleen, ze schopte ze ook en bracht ze in haar patriottische ijver ten val.

In mijn hoofd bleek het een chaos. Ik sliep wel, maar werd in het uur van de wolf verward wakker. Ik had niet meteen door dat ik gedroomd had. Ik droom zelden, hoewel sommige deskundigen beweren dat iedereen elke nacht droomt. Dat het niet anders kan, dat je deze afvalput nodig hebt. Ik kan al deze bevindingen en steeds veranderende theorieën niet controleren. Daarom houd ik het er maar op dat ik me mijn dromen niet herinner. Maar deze wel, deze kwam tevoorschijn. Ik droomde dat de cameravrouw in het lichtblauwe pak Joost Zwagerman ten val had gebracht.