In de Amsterdamse Rivierenbuurt, waar Filemon Wesselink woont, woonden vroeger veel Joden.

In de oorlog zijn er 14.000 gedeporteerd. Ik kende er twee, het waren onze bovenburen, we deelden dezelfde trap. Ze hadden geen kinderen, maar ik kwam vaak bij ze op bezoek. Ik herinner me dat ik dan in de huiskamer een kussen onder een tafeltje legde en speelde dat het een hondenhok was. Ik was een hond, ik liep op vier poten en ik blafte. Ik ben in 1937 in dat huis geboren, ik denk dat ik vijf of zes was toen de buren in een nachtelijke razzia werden weggehaald – ze zijn niet teruggekomen. Ik kan me niet herinneren wat dat voor mij op dat moment betekende.

Naast ons in een benedenwoning woonde ook een Joods gezin. Daar waren wel kinderen, en er waren ook ouders. De man was Joods, de vrouw arisch. De man waande zich veilig, want de bezetters hanteerden aanvankelijk nog soepele regels voor gemengde huwelijken. Toen hij zich bij de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat moest melden, was hij dan ook min of meer argeloos, en verbaasd dat hij werd vastgehouden. Zijn vrouw zocht hulp bij mijn vader, die naar de Euterpestraat ging en de autoriteiten erop wees dat ze een fout maakten. Duitsers houden van administratieve orde, ontdekten de fout en lieten hem vrij. Hij dook meteen onder en ontsprong de dans, toen niet lang daarna de regels werden verscherpt. Hij overleefde de oorlog.

Filemon Wesselink heeft een film gemaakt over de buurt zoals hij nu is. Er wonen tegenwoordig veel allochtonen die anti- Israël zijn, als Jood met keppeltje ben je er niet veilig, en zonder keppeltje waarschijnlijk ook niet. De film begint met baldadige jongens die met woord en gebaar te kennen geven dat ze graag eigenhandig Joden zouden willen doden. Maar niet alle mohammedanen hebben dezelfde opvattingen. Een nadenkende man zegt dat veel extremistische opvattingen ontstaan door gebrek aan kennis. Dat lijkt me juist, maar als ik aan ‘kennis is macht’ denk, verdwijnt de verwarring toch niet helemaal.