Hoewel ik veel waarde hecht aan beleefdheid, zijn er momenten waarop je de beleefdheid op beleefde wijze moet laten varen. Zo zat ik onlangs met een vrouw iets te drinken, toen ze me vroeg hoe ze me gelukkig kon maken.

Hoewel ik veel waarde hecht aan beleefdheid, zijn er momenten waarop je de beleefdheid op beleefde wijze moet laten varen.
Zo zat ik onlangs met een vrouw iets te drinken, toen ze me vroeg hoe ze me gelukkig kon maken. Ik kende haar niet goed en op zo’n vraag zijn dan allerlei antwoorden mogelijk. Het meest voor de hand liggende: ‘Ik ben al gelukkig.’
Maar ik antwoordde: ‘Misschien is dit een onbeleefde vraag, en als dat zo is, dan bied ik bij voorbaat mijn excuses aan, maar zou je voor me kunnen strippen?’
Wellicht is dat ook een voor de hand liggende reactie, maar niet in mijn leven. Ik vraag zelden tot nooit aan mensen of ze hun kleren kunnen uittrekken. Ik kan me herinneren dat ik ooit aan een vrouw vroeg: ‘Zou je je trui kunnen uittrekken?’ Zij antwoordde: ‘Dat is een moedige vraag.’ Kort daarop verliet ze het huis.
Maar deze dame begon niet over moed, ze antwoordde: ‘Hier?’
Zo’n praktisch antwoord had ik niet verwacht. De bar was weliswaar vrij leeg, maar het leek me toch een gelegenheid waar men er vrij strikte ideeën over gedragsregels op nahoudt.
‘Ach,’ zei ik.
Ze keek me aan en toen wilde ze weten of ik dacht dat zij een beest was.
Je stelt iemand een speelse vraag en voor je het weet verlies je jezelf in eindeloze discussies over de vraag wie jij denkt dat de ander is.
Na zo’n vraag over het beest zijn er twee mogelijkheden.
Je kunt het eerlijke of het sociaal wenselijke antwoord geven. Uiteraard koos ik voor het sociaal wenselijke – mijn ik is niets anders dan een fabriekje dat sociaal wenselijk gedrag produceert en hoewel ik lang heb gedacht dat mijn literatuur zich aan dat sociaal wenselijke onttrok, moet ik bekennen dat dat een illusie is. Natuurlijk is mijn literatuur uiteindelijk ook een sociaal wenselijke constructie, anders zou ze niet als literatuur worden herkend.
‘Ik wil niet onbeleefd zijn,’ zei ik, ‘maar je bent een beest.’
‘Mijn beest slaapt,’ zei ze.
Ik wist niet zeker of ze treurig was of boos dat ik het niet wakker ging kussen.