Een kleine verhandeling over de profeet als mensentype en cultureel verschijnsel.

1. De profeet is altijd zelfbenoemd, al beroept hij zich gaarne op doorgaans onzichtbare machten: God, buitenaardse wezens of spirituele energie. Daarmee is niet gezegd dat de profeet liegt of per definitie een oplichter is, wel dat zijn claims moeilijk te verifiëren zijn.

2. De profeet is ondanks zijn gave of roeping een ongelukkig mens. Zijn vermogen te zien wat voor anderen onzichtbaar blijft, stemt hem niet vrolijk, maar drukt zwaar op hem. Ook omdat zijn medemens doorgaans geen zin heeft om zijn verhalen aan te horen; voor de niet-profeet is de profeet altijd een zonderling. De profeet heeft geen volgelingen, zijn ‘waarheid’ is ongewenst. Soms krijgt hij na zijn dood gelijk, maar daar heeft de profeet weinig aan. Het vermoeden lijkt mij gerechtvaardigd dat de profeet een ongelukkig mens is die een passend beroep heeft gezocht bij zijn ongeluk. Alleen al vanwege dit vermogen verdient de profeet het predicaat ‘wijze’.

3. Het is twijfelachtig of de beleggingsgoeroe een profeet kan worden genoemd. De profeet is zelden rijk en zeker niet opzichtig, uitzonderingen daargelaten. Hij houdt zich niet bezig met beurskoersen. Toch zou het geen gek idee zijn als elk bedrijf een profeet aanstelt. Dit zal wel tot hoon in de kantine leiden, maar de profeet is gewend aan die hoon. Hij kan werken met behoud van uitkering, als minister Asscher dat goed vindt tenminste.

4. Profeten met kinderen zijn uitzonderlijk; als ze al kinderen hebben, zien ze die doorgaans zelden.

5. Het kabinet zou ernstig moeten overwegen de sollicitatieplicht voor alle uitkeringsgerechtigden op te heffen en de uitkeringsgerechtigden en masse te benoemen tot profeten. Misschien hebben sommige uitkeringsgerechtigden geen zin in de baan van profeet, dan dienen ze bezwaar in en gaan ze door met solliciteren. Het is overigens niet zo dat je pas profeet kunt worden als je een beroep moet doen op het sociale stelsel. Onze koning is feitelijk ook een soort profeet.