Het Auschwitz Bulletin, een uitgave van het Nederlands Auschwitz ­Comité, wilde mij interviewen.

Mijn ouders waren lid van dat comité en ze kregen elk kwartaal het tijdschrift, dus ik meende te weten wat me ongeveer te wachten zou staan.

Onlangs stond een vrouw op de cover van het tijdschrift op wie ik in mijn jonge jaren verliefd was geweest. Gezeten naast mijn moeder staarde ik naar het tijdschrift; liefde en Auschwitz vermengden zich met ­elkaar. Verwonderlijk is dat niet. In mijn boekenkast staat een boek getiteld Liefde na Auschwitz, dat ik nog altijd niet heb uitgelezen. En in mijn ouderlijk huis ligt het boek Auschwitz mon amour. Over Shoah, fictie en liefde van Marc De Kesel nog op mij te wachten. Alles wat mijn interesse heeft, lijkt in dat boek te staan, maar steeds begin ik eraan en dan vraagt iets anders mijn aandacht.

Het interview viel mee. Twee mannen stelden me vragen. Het ging minder over Auschwitz dan ik had gehoopt.

Op het einde van het gesprek legde een van de mannen een knipsel op tafel. Het was een paar jaar oud; ik had het geschreven, maar ik kon me dat niet herinneren. Je kunt niet alles onthouden wat je schrijft. Misschien is schrijven een vorm van verdringing.

Hoe dan ook, in het artikel betoogde ik dat 4 mei beter kon worden afgeschaft.

Het is niet echt een populaire mening – sommigen denken dat je de Holocaust ontkent als je dat beweert – maar de meeste van mijn meningen zijn niet populair.

‘Ach, afschaffen,’ zei ik. En ik merkte op dat een herdenking impliceert dat we iets hebben geleerd: ooit waren de mensen verdwaasd en renden ze in groten getale achter verwerpelijke ideologieën aan, of ze waren onverschillig, maar nu weten we beter. Wat ik betwijfel, en daarom twijfel ik aan het nut van herdenken.

Dat legde ik uit aan de heren en toen moest ik weg, want ik zou gaan eten met een ex-vriendin.

Liefde na Auschwitz.