Twee zaken die gerelateerd zijn aan het gebit gebeurden vrijwel gelijktijdig.

Eerst ontmoette ik iemand die een obsessie heeft met flossen in het algemeen en tanden in het bijzonder en kort daarop kreeg ik, na 44 jaar geen kiespijn te hebben gehad, last van een verstandskies, linksonder. Door deze twee zaken werd ik mij meer dan ooit bewust van de activiteit die tanden poetsen wordt genoemd, waaraan ik moet toevoegen dat mijn moeder tot ongeveer mijn twaalfde of dertiende mijn tanden heeft gepoetst en ook mijn schoenveters heeft gestrikt. Sommigen zullen hier schande van spreken, maar mijn moeder vond dat ze beter tanden kon poetsen en schoenveters strikken dan ik en dat het ook geen prioriteit had dat ik dat ging leren, want ik moest met het ‘hogere’ bezig zijn. Je kunt allerlei etiketten plakken op schoenveters strikken en tanden poetsen, maar dat ze tot het domein van het hogere zouden behoren is ietwat ongeloofwaardig.

Enfin, ik stond in een badkamer, naast mij stond iemand tanden te poetsen alsof diegene daar jaren voor had gestudeerd en zoals dat gaat, twijfel bekroop mij. Deed ik het wel goed? Zoals meer mensen heb ik de neiging als ik pijn heb de schuld bij mezelf te zoeken. Poetste ik er niet op los? Deed ik het wel grondig en systematisch?

Ik dacht aan al die landen die ik bezocht heb die vroeger tot de Derde Wereld werden gerekend. Een van de symptomen van armoede is een slecht gebit – in de westerse wereld kan een slecht gebit natuurlijk ook een symptoom zijn van een panische angst voor de tandarts, maar dergelijke gevallen zullen tot de uitzondering behoren.
Begon de Derde Wereld vanaf nu in mijn mond?

‘Misschien moet je me leren flossen,’ zei ik tegen degene die naast me stond.

Als ik vijftig ben, ga ik een geliefde zoeken die mijn tanden poetst, of beter gezegd: ik ga iemand zoeken die mijn tanden poetst en als het zo uitkomt, kan diegene ook mijn geliefde zijn. Vanaf mijn vijftigste wil ik me weer exclusief bezighouden met het hogere, zoals ik deed toen ik kind was.