Op een ietwat broeierige zondagmiddag moest ik van Amsterdam naar Maastricht.

Vanwege werkzaamheden aan het spoor dienden we over te stappen in Utrecht, maar ik behoor niet tot die mensen die met passie over de ns klagen. Misschien reis ik daarvoor te weinig met de trein, en als, dan eigenlijk vooral met Duitse treinen en dat is toch een ander verhaal.
De dag ervoor had een nogal akelige griep mij te pakken genomen waardoor gedachten aan de dood weer acuut waren geworden. Ik had echter een afspraak met een boekhandel in Maastricht en ik vond dat ik die moest nakomen.
Na het overstappen in Utrecht ontdekte ik dat ik mijn kaartje was verloren. Paniek maakte zich van mij meester. De wens te gehoorzamen zit diep in mij, al wek ik wel eens een andere indruk, maar dat is het geschreven woord. Ongehoorzaam ben ik alleen als ik schrijf.
Voor mij in de trein zaten twee heren van de ns (we reisden eersteklas) – ik vroeg de heren wat ik moest doen. Een van hen zei: ‘We zijn geen conducteur, zoekt u de conducteur, dat maakt een goede indruk. Hij zit achterin.’
Als een aangeschoten vogeltje fladderde ik door de trein maar de conducteur was nergens te vinden. Hij had zich verstopt.
Ik ging weer terug naar heren en die adviseerden me de conducteur op het station van Den Bosch aan te klampen.
De wens te gehoorzamen werd steeds indringender. Ik heb het niet in me om illegaal te zijn. Ik graaf nog liever mijn eigen graf.
Op het station van Den Bosch klampte ik de conducteur aan, hoewel aanklampen niet helemaal het woord is, ik rende naar hem toe alsof hij mijn verloren geliefde was. Ik had mezelf van alles willen beschuldigen om de man gunstig te stemmen, maar hij liet me amper uitpraten, hij zei: ‘Tot Eindhoven vind ik het goed, daar staan we vijf minuten stil en dan koopt u snel een nieuw kaartje.’
Dat deed ik. Van Eindhoven tot Sittard sliep ik. Koortsdromen bezochten mij.