Hoe aantrekkelijk Nederland ook lijkt voor migranten, laten we niet vergeten dat ze vaak ook volop redenen hebben om ons de rug toe te keren, adviseert Chris Kijne.

Toen de Russen kwamen, in 1968, was er één Tsjechoslowaaks gezin dat veel geluk had. Vader en moeder Štrba waren, met hun twee kleine dochtertjes, op vakantie in Zwitserland. Toen het nieuws tot ze doorgedrongen was, hoefden zij er niet lang over na te denken. Hij, arts, polste lokale ziekenhuizen en kreeg te horen dat ze hem graag wilden hebben. 

Zwitserland zou hun nieuwe huis zijn zolang de Russische laars op vaderlandse bodem stond. Maar vader en moeder hadden buiten de kleine Denisá gerekend. Het acht-jarige kind kon in de weken die volgden aan niets anders denken dan aan Babička en Kiko. En was ontroostbaar. Wat maalde zij om Russen of een baan in Genève. Oma en de hond waren dáár.

Na een paar weken onstuitbaar kinderverdriet stapte het gezin Štrba in de oude Simca en reed oostwaarts. Op het laatste stuk, de tweebaansweg van Wenen naar Bratislava, tussen de hoge populieren, kwam hen van de andere kant een lange stoet tegemoet. Auto’s hoog opgetast met huisraad en andere bagage, sommigen zelfs lopend met tassen en koffers. Gelukkigen die kans hadden gezien door de laatste mazen te glippen, op weg naar het vrije westen.

Het Simcaatje reed als enige de andere kant op.

Precies twintig jaar later werd het kind van toen mijn vrouw en kwam  ze  opnieuw naar het Westen. Maar toen ze weer een aantal jaren later mijn ex werd, ging ze andermaal oostwaarts. Om er daar achter te komen dat ze, ook nu Babička en Kiko er al lang niet meer waren, heel veel gemist had tijdens haar leven in ons land.

Je hoort, de afgelopen tijd, nogal eens over push- en pull-factoren, krachten die mensen afstoten en aantrekken. De push-factoren zijn armoede, oorlog, nare dictators en andere ellende die mensen aanzetten er vandoor te gaan. Voor het Tsjechoslowaakse gezin in 1968: de Russen. De pull-factoren, in het verhaal van Denisá de vrijheid en een baan in Genève, zijn onze 'vleespotten'.

Het gaat in die analyses nooit over oma’s en hondjes. Het gaat nooit over onze onhebbelijkheid om niet zomaar bij elkaar over de vloer te komen en gastvrij te zijn, maar alles maanden vooruit te willen plannen met agenda’s erbij. De twee redenen waarom respectievelijk de kleine en de grote Denisá tóch weer teruggingen.

Het omgekeerde push en pull.

Voor iedere migrant, vluchteling of gelukszoeker, zijn er oma’s, hondjes en nare Hollandse gewoontes. Om van misplaatste verwachtingen maar te zwijgen. En gelooft u mij: hondjes, oma’s en de Nederlandse volksaard zijn niet te onderschatten krachten. Krachten die wij misschien eens op hun waarde zouden moeten schatten. Krachten ook die de weg naar een win-win-scenario zouden kunnen wijzen.

Wanneer de op allerlei manieren in onze harten gezaaide angst voor de vreemdeling eens door politici met moreel besef zou worden weersproken. Wanneer we eens zouden toegeven dat de vluchtelingenstroom over de Middellandse Zee níet, zoals de liberale premier ons wil doen geloven, een exclusief Afrikaans probleem is, maar zeker niet in de laatste plaats ook het gevolg van de muur die wij om ons deel van de wereld optrekken. Wanneer er een rationeel, pragmatisch migratiebeleid zou worden ontworpen dat niet probeert de werkelijkheid – ónze economische werkelijkheid even goed als die van hullie – te ontkennen, maar probeert daar sturing aan te geven.

Dan zouden de gelukszoekers en ellende-ontvluchters van nu een paar jaar een baan in Genève kunnen zoeken om daarna , opgelucht en met geld op zak, weer terug te gaan naar oma en de hond.

O ja, zeker, er zullen er ook blijven. Er zullen weer nieuwe gezinsherenigers komen. Er zijn oorlogen die lang kunnen duren en dictators die, wellicht met hulp van Halbe Zijlstra, het lang kunnen uithouden. Maar denk dan, samen met Carolien Roelants van NRC Handelsblad  even veertig jaar terug.

Twaalfduizend Vietnamezen. Hebt u er, afgezien van de loempia’s, iets van gemerkt?