Dertig jaar geleden mochten vluchtelingen Slowakije en Hongarije niet uit, nu er niet in, constateert Chris Kijne.

Het moet in de zomer van 1985 zijn geweest. Het jaar daarvoor had ik in Bratislava, nu de hoofdstad van Slowakije, toen van het Slowaakse deel van het communistische Tsjechoslowakije, iemand leren kennen.

Tikje verliefd geworden.

De zomer daarop was ik met de boot over de Donau van Wenen naar Bratislava gevaren. Zenuwachtig, of eigenlijk: in die half-krankzinnige staat van euforie en onbestemde wanhoop die de werkelijk verliefde kenmerkt.

Dat Tsjechoslowakije toen één van de naarste Oostbloklanden was, met een maffiose coalitie van post-Stalinisten en corrupte criminelen aan het bewind, dat ik vrijwel de enige passagier was op die draagvleugelboot, dat op de linkeroever van die prachtige rivier, tegen het eind van het Oostenrijkse natuurgebied van Donau-Auen, het laatste oer-moerasbos van Europa, aan de linkeroever opeens wachttorens en prikkeldraad begonnen te groeien: het bracht mijn hersens dicht bij het kookpunt.

wachttorens

De wachttorens begonnen bij de ruïne van een oude roofriddersburcht.
Een paar dagen later stond ik met mijn, durfde ik inmiddels te hopen, nieuwe geliefde op de muren van Hrad Devin , precies op die plek waar de Morava uitstroomt in de Donau, waarna die een lichte bocht zuidwaarts richting Bratislava maakt. De plek waar op de linkeroever Slowakije begint, terwijl aan de overkant Oostenrijk gewoon doorloopt.

Aan onze kant, onder aan de oever, groeiden de wachttorens en het prikkeldraad, aan de overkant zaten Oostenrijkse pensionado’s te vissen voor hun buitenhuisjes.

Mijn inmiddels door enkele dagen liefde en dictatuur volledig gaar gestoomde brein toverde zo al een hallucinante werkelijkheid voor, maar ook in volkomen nuchtere toestand zou de surrealistische kwaliteit van de scene die zich daar vervolgens ontvouwde me vermoedelijk niet zijn ontgaan.

vlieger

Terwijl wij verliefd stonden te staren, was een groepje Slowaakse toeristen naast ons heftig in gesprek, gebarend naar de vissende pensionado’s. Ik vroeg waar het over ging.

‘Oh’, zei D.,’ Ze staan te dromen en te rekenen.’

‘Dromen en rekenen?’

‘Ja, ze staan te dromen over hoe ze met een grote vlieger zo van hier naar de overkant zouden kunnen zeilen. En ze proberen uit te rekenen of het hier hoog genoeg is om de oever te halen.’

Ik heb de afgelopen weken vaak aan de dromers gedacht. En ook aan de mensen die het niet bij dromen hebben gelaten, want de vlieger heeft in ieder geval één keer gevlogen vanaf Devin, en met succes. Hoe zou deze naar de vrijheid gezweefde vogel aankijken tegen de wanhopigen die nu zijn Schengen-land ín zouden willen? Zou hij nog durven denken aan zijn eigen vlucht? Zou hij zijn stem durven verheffen tegen het in zijn geboorteland heersende sentiment?

De Europese geschiedenis spint als een dolle draaitol, aangeblazen door de stormtocht uit het Midden-Oosten. Waar eens Slowaken zweefden of droomden van een zweefduik naar de vrijheid, heerst nu de virulente xenofobie. De volte-face van Hongarije is zo mogelijk nog duizelingwekkender: recht onder Devin ligt Köszeg, waar de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken en latere premier Gyula Horn op 27 juni 1989 met zijn Oostenrijkse collega het IJzeren Gordijn doorknipte. Weer iets verder naar het zuiden, in Szeged, laat zijn huidige ambtsgenoot Orban nu een nieuw hek bouwen.

Het lijkt een wetmatigheid: de vervolgden worden vervolgers, de vluchters worden vluchtelingenhaters. Ik heb geprobeerd het te begrijpen. Zoals ik indertijd, na de val van de muur, geprobeerd heb te begrijpen hoe het kwam dat mijn toenmalige schoonfamilie een venijnige haat ontwikkelde tegen hun nieuwe president Havel en zijn dissidente omgeving.

Zo blij als ze waren met de Fluwelen Revolutie, zo moeilijk vonden ze het dat de ‘echte‘ dissidenten, eenmaal aan de macht , hen zonder daar overigens zelf ooit over te spreken, herinnerden aan hun eigen compromissen en geschipper tijdens de dictatuur.

Ach, schuld.

Ach, schaamte.

De collectieve schuld van de vervolgers maakt dat de Duitsers hun rassenhaat van ooit hebben omgevormd tot een Willkommenskultur. De schaamte van de ooit vervolgde maakt hem tot een vreemdelingenhater

Zoiets, misschien? Is de geschiedenis, zoals Marx wilde, niet gedoemd zich te herhalen als farce, maar als zijn tegendeel?