Ik lees Disgrace van Coetzee. Als de vader op het toilet zit opgesloten, terwijl de overvallers alleen zijn met zijn dochter, word ik misselijk.

Ik lees Disgrace van Coetzee. Als de vader op het toilet zit opgesloten, terwijl de overvallers alleen zijn met zijn dochter, word ik misselijk.
Wanneer ik als kind een film eng vond, kroop ik achter de bank.
‘Het is niet echt,’ zei mijn broer. Die wetenschap kon me als kind meer helpen dan nu. Ik stelde me de standplaats van de camera voor en wist wat ik even vergeten was: het is niet echt, gelukkig.
Nog steeds verlies ik me moeiteloos in een verhaal, maar wanneer het verhaal me pijn doet, helpt de gedachte dat het fictie is niet meer. Ik weet dan wel dat dit specifieke verhaal niet waar is, ik weet ook dat de gebeurtenissen waar zouden kunnen zijn. De hulpeloze vader die zijn dochter niet kan beschermen, bestaat.
Mijn dochter ligt vijf meter van me vandaan. Ik leg het boek weg en ga bij haar kijken. Ze slaapt op haar buik, één been opgetrokken.
Een jaar geleden viel ze van de trap. Ik had het traphekje open laten staan en zo gemonteerd dat het naar buiten toe open zwiepte. Zij leunde tegen het hek dat meegaf en ze viel voorover, gleed op haar buik de hele trap af naar beneden, hoofd naar voor. Ik zag het gebeuren. Ik rende achter haar aan en nam haar in mijn armen als een baby.
Later vertelde ze: ‘Ik viel en toen pakte jij mij op.’
Dat ik haar meteen oppakte en naar boven tilde maakte meer indruk dan de val. Ze kwam er vaak op terug.
‘En jij pakte mij op.’
Zij maakte er een mooi verhaal van en ik knikte beschaamd en dankbaar.
Ik lees nog steeds in Disgrace, als ze later die avond wakker wordt en roept: ‘Ik kan niet zo goed slapen.’ Ik ben blij dat ik nodig ben en ga onmiddellijk naar haar toe. Ze weet dat ze haar bed niet uit mag, maar ze herinnert zich nog wel dat ik laatst even bij haar heb gezeten in de nacht.
Ze zegt: ‘Als jij bij me zit, kan ik wel slapen.’
Ze weet precies wat ze voor elkaar kan krijgen en wat niet. Ze regelt wat mogelijk is. Ik ga op het krukje naast haar bed zitten en leg een hand op haar hoofd. Nu kan ze slapen. Het is allemaal niet waar, ze kan heel goed slapen zonder mij ernaast, maar zij speelt graag de hulpeloze en ik wil vanavond de held zijn. Ik blijf niet eens lang zitten. Als ik wegloop, slaapt ze nog niet, maar ze laat zich niet meer horen. Zij en ik zijn tevreden met dit korte spel.