Als ik buikspieroefeningen doe, denk ik altijd aan een jongen die veel sportte en die me zei: ‘Je kunt nooit te veel buikspieroefeningen doen.’ Sindsdien doe ik er voor mijn gevoel natuurlijk altijd te weinig.

Als ik buikspieroefeningen doe, denk ik altijd aan een jongen die veel sportte en die me zei: ‘Je kunt nooit te veel buikspieroefeningen doen.’ Sindsdien doe ik er voor mijn gevoel natuurlijk altijd te weinig. Tot ik laatst een keer net zolang door ben gegaan tot ik van pijn niet meer kon. De pijn duurde een week. Daarna nam ik zijn uitspraak niet meer zo serieus.
Dat neemt niet weg dat ik nog altijd als ik buikspieroefeningen doe, denk aan de jongen die zei: ‘Je kunt nooit te veel buikspieroefeningen doen.’ Aan sommige handelingen zijn associaties vastgeklonken. Als ik een boterham met kaas beleg, denk ik aan een column van Sylvia Witteman over boter, waarin ze schreef dat een boterham met kaas eigenlijk geen boter nodig heeft. ‘Eigenlijk niet nodig,’ denk ik bij het smeren.
Altijd.
Bij een wc met de klep erop, is er vlak voor ik de klep omhoog doe altijd de herinnering aan de man die dicht bij de grachten woonde en een rat in zijn toiletpot vond.
Als ik bijna van huis moet, maar nog vijf minuten over heb, denk ik aan de vrouw die me zei, dat dat het beste moment was om nog even het toilet schoon te maken. Dan sta ik daar, tas gepakt, jas al aan en ik denk: zou nu dus even het toilet schoon kunnen maken. Het lijkt alsof mijn hersenen dingen voor eeuwig aan elkaar verbinden. Die associatie met de rat is verdomme al twintig jaar oud.
Ik ken een man die duidelijke oordelen uitspreekt. Ook over triviale zaken. Dat zijn nou precies de dingen die ik niet kan vergeten. Ik sta in het café, trek mijn jas aan, klem mijn handschoenen even tussen mijn benen om mijn jas dicht te ritsen, zie zijn blik en ik weet dat er iets komt. ‘Niet zeggen!’ ligt op mijn lippen, maar hij is me voor.
‘Dat is lelijk,’ zegt hij en hij knikt naar de handschoenen die ik tussen mijn knieën klem. Het doet er niet eens toe dat het gelul is, mijn hersenen hebben daar geen boodschap aan. Daarna denk ik iedere keer wanneer ik mijn handschoenen tussen mijn knieën klem, om een fiets op slot te zetten, of een muts op te doen: lelijk. Ik verander mijn gedrag niet, maar de uitspraak zal jaren, zo niet een leven met me meegaan.
Mijn hersenen associëren niet, ze lijmen.