De tram is erg vol als ik met mijn vierjarige dochter instap. We moeten staan. De conductrice roept: ‘Kom jij maar bij mij zitten.’ Ze steekt haar armen boven het deurtje aan de zijkant uit.

De tram is erg vol als ik met mijn vierjarige dochter instap. We moeten staan. De conductrice roept: ‘Kom jij maar bij mij zitten.’ Ze steekt haar armen boven het deurtje aan de zijkant uit. Ik til mijn dochter op en geef haar aan de conductrice die haar op schoot neemt. Ze doet dat snel en doortastend en mijn dochter vindt het goed. De mensen om ons heen glimlachen.
De conductrice maakt er een grote show van. Ze wijst mijn dochter op de televisieschermpjes die boven haar hangen. Ze vertelt over de mensen in beeld, dat die voor in de tram staan en ze klaagt dat ze allemaal zo chagrijnig kijken. Bij de eerstvolgende halte mag mijn dochter op de knop drukken om de deuren te openen. De conductrice praat hard, iedereen hoort haar.
‘Waar ga je heen?’ vraagt ze.
‘Naar papa,’ zegt mijn dochter.
‘Ga je lekker naar huis?’
‘We gaan naar papa’s huis.’
‘Woon je niet bij papa?’
‘Ze heeft twee huizen,’ zeg ik en ik glimlach nog.
‘Ja,’ zegt mijn dochter, ‘mama is verhuisd.’
‘Is mama verhuisd?’
‘Ja.’De hele tram luistert mee.
De conductrice zegt: ‘Dat is niet lief van mama.’
‘Uh,’ zeg ik en ik kijk om me heen, zoek bijval in mijn verontwaardiging, maar de mensen kijken niet naar mij, hooguit naar mijn dochter die nu naar de conductrice staart die zojuist heeft gezegd dat mama niet lief is.
‘Nou…’ zeg ik, beginnend haar tegen te spreken, maar er komen zinnen in me op als: ‘Wie zegt dat mama zelf heeft besloten om te verhuizen,’ en ik begrijp snel genoeg dat ik dan ineens in een volle tram in gesprek ben met een vreemde conductrice over wie de schuld van mijn scheiding is. ‘Uh,’ zeg ik dus nog maar een keer.
‘Maar,’ zegt de conductrice, ‘dan heb je wel twee keer verjaardag en twee keer Kerstmis en twee keer Sinterklaas.’
‘O nee,’ zeg ik, bang dat ze mijn dochter op een idee brengt, ‘ze heeft één keer verjaardag, dat vieren we nog gewoon samen,’ en ik zeg er: ‘hè schat,’ achteraan, alsof ik het alleen tegen mijn dochter had en niet tegen de vreemden om me heen.
De conductrice kijkt naar mijn dochter, de mensen voor zich uit, mijn dochter kijkt naar de knop waarmee je de deuren opent.
‘Je hebt twee huizen, maar we doen gewoon van alles samen.’ Het is niet eens zo vreemd dat iedereen me hoort, maar wel dat niemand me aankijkt terwijl ik mij verantwoord.