Op het strand huur ik twee ligstoelen dichtbij de boulevard, het restaurant en het springkussen. We verspreiden al onze spullen om ons heen. Scheppen, gieters, kranten, kleren, flessen met limonade.

Op het strand huur ik twee ligstoelen dichtbij de boulevard, het restaurant en het springkussen. We verspreiden al onze spullen om ons heen. Scheppen, gieters, kranten, kleren, flessen met limonade. Mijn dochter graaft een kuil. Niet veel later moet ik samen met haar minuscule emmertjes water uit zee halen en er veertig meter mee lopen om ze in de kuil naast onze stoelen leeg te gieten, waar het water meteen door het droge zand wordt geabsorbeerd. Dan gaan we maar naar de rand van de zee en graven daar een kuil. Eerst neem ik alleen twee scheppen mee en een emmer. Later een tasje met mijn geld en telefoon. Mijn dochter graaft nu onafgebroken en ik zit erbij op het natte zand, in mijn sjieke badpak. Ik zou mijn krant wel willen lezen. Voortaan moet ik een stoel hier dichtbij het water huren. Goed dat ik dat weet, voor de volgende keer. Ik oefen, zeg ik tegen mezelf, ik oefen in strandbezoek.
Dan kom ik op het lumineuze idee om nu al van stoel te wisselen. Ik haal al onze spullen, ga op een stoel aan het water liggen met mijn krant en met uitzicht op mijn dochter die gangen graaft naar zee toe.
Ik denk vaak: ‘Ik oefen.’ Het is een goede manier om verkeerde keuzes te beschouwen als onvermijdelijke stappen naar een beter resultaat.
Als je je kind leert fietsen en ze valt, zeg je ook niet dat ze het verkeerd doet. Nee, je zegt dat ze oefent. Zo doe ik ook nooit iets verkeerd, maar ik oefen me een ongeluk.
De oefen-gedachte is me al zo lang vertrouwd, dat ik soms vergeet dat je doorgaans voor iets specifieks oefent. Ik kan oefenen alsof ik niet wil leren. Dat ik op het strand bedenk dat ik meteen al van stoel kan wisselen, dat is nieuw. Gewoonlijk blijf ik stug op de verkeerde plek liggen en noem het oefenen. De gedachte: voortaan zou ik het anders moeten doen, beweegt me dan nergens toe. Voortaan is later, een volgende keer. Nooit nu.
Ik heb de oefening lang gekoesterd. Als ik voor de supermarkt stond en ‘ja’ zei tegen een proefabonnement op weer een krant, maar ‘nee’ bedoelde, dan had ik niet gelogen, maar ‘geoefend in nee zeggen.’ Dat het niet meteen lukte, was niet erg, dat was immers oefenen. Zo remde ik jarenlang de vooruitgang af en construeerde tevredenheid.