Ik ben vaak te gast. Ik weet niet of ik een goede gast ben, ik weet wel dat ik het prettig vind om gast te zijn.

Ik ben vaak te gast. Ik weet niet of ik een goede gast ben, ik weet wel dat ik het prettig vind om gast te zijn. Ik trek gemakkelijk mijn schoenen uit, ik zit graag bij zieken op bed, als ik het koud heb vraag ik de gastvrouw om een trui. Wanneer de post bij mijn vrienden wordt bezorgd, neig ik even te kijken of er iets voor mij tussen zit. Ik ken mensen die goede gastvrouwen of gastheren zijn, maar beroerde gasten. Vaak zijn dat mannen. Ze zijn warm en royaal als je ze in hun eigen wereld bezoekt en doen er alles aan om je daar op je gemak te stellen, het is er heerlijk. Zo’n zelfde man verschrompelt in je eigen huis tot een ongemakkelijk wezen dat maar zit te draaien op zijn stoel, alsof geen enkele andere stoel dan de zijne comfortabel zit.
Ik schuif meer aan dan dat er bij mij aangeschoven wordt, dat heeft met de samenstelling van mijn gezin te maken. Als ik alleen of met mijn dochter aan een tafel schuif die toch al groot is en waar al drie, vier, vijf mensen zitten, dan is dat een heel natuurlijke mensvermeerdering, gewoon wat aangespoeld spul. Stellen en tweeoudergezinnen zijn vaak slechter in aanschuiven, zeker als ze moeten aanschuiven bij kleinere groepen. Het is alsof er meer aanspoelt dan het strand kan hebben. Het heeft iets met relaties te maken, het universum dat de geliefden samen hebben geschapen. Een universum schuift niet zomaar aan of er moet een even groot universum tegenover staan.
Soms verlang ik ernaar om gastvrouw te zijn, in een huis te wonen waar de mensen gemakkelijk binnenlopen. Dit verlangen wantrouw ik. Is het niet het verlangen naar een alomvattende wereld in mijn eigen huis zodat ik er nooit meer uit hoef?
Laatst kwamen er vrienden mosselen eten. Mijn dochter was thuis, er kwam een vriendin, een vriend met een kind en nog een vriend. Ik had mosselen gehaald, de vriend met het kind de groente, die andere vriend de wijn, de vriendin zou koken. Het was niet duidelijk wie bij wie aanschoof. Het leuke van het etentje was dat we net zo goed bij een van de anderen hadden kunnen eten maar we aten bij mij. Ik leek niet op een gastvrouw, zij leken niet op bezoek.