‘Waar droom je van?’ vroeg een man me, op een feestje. Het was laat, het was donker, ik kende de man niet zo goed, ik schatte hem vermogend in en hij vroeg het zo geïnteresseerd. Hij kwam me voor als een sprookjesfiguur dat aan mij verscheen om mijn wensen te vervullen.
Ik zei: ‘Een huis van mezelf, het hoeft niet heel erg groot te zijn maar er moet wel een tafel in de keuken passen en met een grote kamer voor mijn dochter met een deur, dicht bij school.’ Ik gaf nog net geen adres op en de hoogte van de hypotheeklasten die ik kon dragen. Het sprookjesfiguur loste niet op in het niets. De man knikte vriendelijk, we spraken over andere zaken en hij vertrok gewoon met een auto. Ik fietste naar huis, ontevreden. In plaats van mij met het droomhuis achter te laten, had hij me opgezadeld met onvrede. Ineens was er iets mis met het huis waar ik nu in woon. De goede fee en de boze fee zijn soms slecht van elkaar te onderscheiden.
In het boek Impro van Keith Johnstone (de grondlegger van het improvisatietheater) staat een vreemde anekdote over een psychotisch meisje dat met haar lerares in een tuin vol bloemen loopt. Ze bewonderen samen de bloemen. De lerares kiest er een uit die ze het mooiste vindt.
Het meisje zegt: ‘Alle bloemen zijn mooi.’ De lerares zegt: ‘Maar deze is wel heel mooi.’ Het meisje laat zich op de grond vallen en schreeuwt: ‘Zie je het dan niet, zie je het dan niet!’
Johnstone schrijft: ‘Op zo zachtaardig mogelijke manier was deze lerares bijzonder gewelddadig geweest. Ze had erop gestaan te categoriseren en te selecteren.’
Toen ik het las, twintig jaar geleden, had ik medelijden met de lerares die door Johnstone gewelddadig werd genoemd, ik vroeg me later ook af of hij het niet verzonnen had, maar nooit vergat ik het, want de subtiele wreedheid boeit me. Het uitlokken van dromen schaar ik daar ook onder.
Ik ken dagen waarop ik niet droom, ze zijn heerlijk maar fragiel, het is een hoge kunst, niet te dromen.
Op zo’n gelukkige dag zei een lieve vriendin tegen mij: ‘Ik hoop dat je ook ooit een vriend krijgt’.
Ik had me op de grond moeten laten vallen en schreeuwen: ‘Zie je het dan niet, zie je het dan niet!’