De thermostaat van mijn verwarming is stuk. Er moet een nieuwe besteld worden. Voordat die er is, heb ik wel verwarming maar geen thermostaat. Ik moet het blauwe draadje aan het rode draadje verbinden en het wordt warm.

De thermostaat van mijn verwarming is stuk. Er moet een nieuwe besteld worden. Voordat die er is, heb ik wel verwarming maar geen thermostaat. Ik moet het blauwe draadje aan het rode draadje verbinden en het wordt warm. Als het warm genoeg is, moet ik ze weer losmaken. Ik word meteen blij van dit vooruitzicht. De verwarming hoeft pas uit als ik het te warm heb. Normaal gesproken kijk ik op de thermostaat als ik het koud heb. Als daar twintig graden staat, dan is mijn kou niet waar of onterecht, in ieder geval rechtvaardigt het geen hogere temperatuur in huis. Nu mag ik de boel een keer lekker laten oplopen.
Je zou kunnen zeggen: waarom doe je dat niet altijd? Blijkbaar is 23 graden beter voor je. Maar helaas, zo werkt het niet. Het is net alsof ik de warmte vaak niet kan voelen, alsof die me nooit helemaal bereikt. Ik stook maar door en het wordt maar niet echt behaaglijk en dan ineens is het weer te heet. Het is een worsteling, de temperatuur en ik. Een paar dagen lang mag ik me nu tegoed doen aan de hitte die niet gelukkig maakt en dat is dus fijn, alsof je een paar dagen lang onafgebroken chocola mag eten, terwijl je weet dat je er niet blij van wordt. Het is bijna ontroerend, hoe dom mijn verlangen is.
In een van de verhalen van de neuroloog Oliver Sacks komt een parkinsonpatiënt voor met een vreemd probleem. Of: hij heeft eigenlijk geen probleem, maar: ‘… ze blijven maar zeuren dat ik naar één kant overhel,’ zegt hij. Pas als hij in de spiegel kijkt of zichzelf op film ziet, ziet hij dat hij zo scheef loopt dat hij bijna omvalt. Er is iets mis met zijn innerlijke waterpas, maar geen nood, de man ontwerpt een bril voor zichzelf, met waterpas. Zo kan hij zien of hij scheef loopt. Het werkt prima.
Ik heb mij ermee verzoend dat we externe metingen nodig hebben.
Ik vind het ook niet vreemd wanneer je aan iemand vraagt: ‘Wil je koffie?’ diegene met een wedervraag antwoordt: ‘Hoe laat is het?’ Ikzelf tel mijn koppen koffie, want ik weet hoe ik me voel na een vijfde espresso. Toch verlang ik naar die vijfde.
‘Schatje toch,’ zeg ik tegen mijn verlangen, ‘je weet dat dit niet kan.’ Zo spreek ik mijn verlangens toe, als een moeder, streng maar rechtvaardig.