Ik heb me als kind ooit een zondagochtend lang bezig gehouden met het schoonmaken van de koffiepot.

Het was een elektrische roestvrijstalen percolator. Nou ruimde ik als kind nooit iets op, laat staan dat ik iets schoonmaakte, maar op een ochtend trof die koffiepot me. Ik ging met een schuurspons met Jif , dat wat nu Cif heet, dat ding van binnen schrobben alsof ik smetvrees had en mopperde als een oud wijf dat dit toch echt te smerig was.
Ik dacht eraan toen mijn dochter, die ook geen flikker doet in het huishouden, ineens naar een handdoekje bij de wc wees en zei: ‘Dat wordt echt nooit gewassen, dat is hartstikke vies hoor.’
Ik staarde de smeerlap vol ongeloof aan. Het kind dat het liefst met haar handen eet en met haar haar in de pastasaus hangt, bekommerde zich om de handdoek bij de wc. Beledigd riep ik dat dat wel degelijk werd gewassen, maar dat zij dat nooit doorhad.
Blijkbaar hebben die kinderen toch een beeld van hoe dat huishouden gerund moet worden, hoe schoon de zaken horen te zijn, ook al steken ze zelf geen poot uit. Nu zou ik mijn dochter eens wat meer manieren kunnen leren en ik doe soms ook wat halfslachtige pogingen, maar het heeft ook wel iets rechtvaardigs, als ik mezelf met de stem van mijn moeder hoor vragen: ‘Eet je bij een ander ook zo?’ Soms stelt het me zelfs tevreden, alsof de tijd een evenwicht herstelt.
Het is net als wanneer ik in de regen op mijn fiets ergens sta te wachten om over te steken en geen auto laat me voor. Ik vervloek die automobilisten, waarom kunnen ze niet even stoppen, ook al hebben ze voorrang, zij zitten droog, ik niet.
Zodra ik zelf in een auto zit en die stumpers op hun fiets zie, antwoord ik dat ik daar natuurlijk niet aan kan beginnen. Stoppen voor iedere fietser houdt enorm op.
Ik heb ooit bedacht dat dit het beste was. Als ik in mijn auto voor fietsers stop, maar de auto’s niet voor mij als ik op mijn fiets zit kom ik er twee keer slecht van af. Gewoon doorrijden dus. En zo is er wederom een prachtige vorm van rechtvaardigheid.