Als ik in de stad achter iemand fiets, stel ik me altijd voor hoe diegene er van voor uitziet.

Meestal blijf ik er al fantaserend achter rijden en ben ik er van overtuigd dat ik aan die ruggen en achterhoofden kan zien hoe knap iemand is. Ik twijfel niet eens echt, ik verwonder me heel kalm: Hoe kan het toch dat je het aan iemands achterkant al kunt zien? Is het de houding? Is het de haardracht? Is het de fiets?
Ooit is een voorspelling uitgekomen en in de jaren erna is de dubieuze theorie vast geklonken. Zolang ik de dingen niet hardop uitspreek of zwart op wit zet, neem ik de vreemdste zaken voor waar aan.
Maar nu had ik laatst zo’n lucide dag waarop ik nog overtuigder was van mijn inzichten en ik wilde wel eens zien hoe goed ik was in mijn voorspellingen. Vol vertrouwen in mijn gave begon ik mensen in te halen. Ik fietste zeker tien mensen voorbij en maakte van tevoren een voorspelling: Redelijk knap – saai gezicht – best wel mooi – uitzonderlijk aantrekkelijk (in mijn hoofd hebben deze vage aanduidingen heel concrete uitingsvormen).
En wat bleek? Er klopte niets van, maar dan ook echt helemaal niets. Terwijl ik zelfs van achter dacht te kunnen zien dat iemand een grote neus had. Toen die neus niet groot maar wel verkouden en heel erg rood was, probeerde ik mijn voorspelling toch nog goed te praten. Een opvallende neus, was dat niet net zoiets? Vaak bleek zowaar het tegenovergestelde waar van wat ik dacht, zodat ik nog wanhopig probeerde: De theorie klopt wel, maar ik moet ’m omdraaien.
Kortom, de feiten spraken mij tegen.
Jaar in jaar uit fiets ik met een discutabele theorie door de stad, één energieke dag waarop ik de boel test en het blijkt volstrekte onzin.
Ik plezierde me enorm over die onzin in mijn hoofd, die doet vermoeden dat er nog meer onzin te ontdekken valt die opgeruimd kan worden, waarna alles beter wordt.
Met deze ene goeie dag, heb ik de dagen die zullen volgen ook alvast enorm verbeterd. Voortaan fiets ik heel anders achter die ruggen. In plaats van die bijna droevige aanname dat alles voorspelbaar is, zal ik daar in zalige onwetendheid rijden. Niets weet ik van de mensen voor mij.