De sobere beige bank bij mijn ouders blijkt van dichtbij ongelofelijk veel kleuren te hebben.

Hij is geweven van bruin, zwart, grijs en wit garen en de garens zijn van verschillende dikten. Van dichtbij is het meer een psychedelisch geval dan een sobere beige bank. Daar kom je dan achter als je even rustig ligt met je gezicht naar de rugleuning toe.

Zittend onder de douche, afgesloten van de buitenwereld kijk ik naar de druppels op mijn knieën, die in heel grillige figuren naar beneden lopen, via altijd weer onvoorspelbare routes. De vormen van de druppels zijn ook bizar, meer een bewegend kasjmier patroon dan de druppel zoals ik de druppel dacht te kennen.

Het dekbedovertrek heeft een gekmakend dessin van slingers die niet kloppen. Lijnen die door lijken te lopen maar dan ineens afslaan naar een andere lijn. Ik kan het patroon niet ontdekken. Hoe klein ik mijn wereld ook probeer te maken, hij blijft zich maar vergroten, vermenigvuldigen, en ik maak me zorgen of dit nog wel ophoudt.

Ik herinner me de koorts als kind en hoe elke lijn die ik zag bibberig werd. De hele wereld een onvaste kindertekening. Ook als ik mijn ogen sloot tijdens de koorts zag ik bibberige lijnen. Nooit dacht ik dan: die lijnen komen nooit meer goed. Ik keek ernaar, met verbazing en interesse. Nooit dacht ik: als dit eeuwig zo blijft kan ik niet naar school, leer ik niet vermenigvuldigen, maak ik school niet af, kan ik niet studeren, krijg ik geen baan en sterf ik van ongeluk en armoe.

Ik herinner me goed hoe mijn smaak verdween als ik ziek was. Het enige dat ik dan lustte was zure haring en ik dronk het liefst de zwarte bessensap uit het kerstpakket. Dat waren zulke opdringerige smaken dat ze nog wel wilden doordringen. Maar ik was nooit bang dat ik  de rest van mijn bestaan zou moeten leven op zure haring en zwarte bessensap.

Als je mij dat had verteld als kind, dat er volwassenen zijn die oprecht geloven dat de beige bank nooit meer een gewone beige bank wordt, dan had ik daar gelukkig niets van begrepen.