Ik heb een heel kleine opklapbare föhn voor op reis. De eerste keer dat ik hem gebruikte, verbrandde hij zijn eigen opzetstuk en hield er acuut mee op. Teveel hitte voor het plastic. Ik haalde het opzetstuk eraf en nadat de föhn was afgekoeld deed hij het zowaar weer.

Ik nam hem opnieuw mee op reis.
De hotelkamer waarin ik verbleef, had zo’n logge ingebouwde föhn, met te weinig vermogen, dus nam ik mijn reisföhn, die blies als een dolle. Teveel geluid voor zo’n klein apparaat. Ik kon het niet laten om hem op zijn hoogste stand te zetten. Ik zag het binnenste gloeien en al snel hield hij er weer mee op.
Die nacht lag ik wakker in mijn hotelbed van alle indrukken van de dag; de mensen die ik had ontmoet, de steden die ik had bezocht. Maar ik dacht ook steeds aan de föhn, mijn kleine manische vriend, die blies als een maniak en zijn eigen krachten niet aankon. Als de wolf die het huis van de biggetjes omver wil blazen, maar alleen zelf omvalt. Mijn kleine onmogelijke apparaat, mijn plofkip, gemaakt om zichzelf zo snel mogelijk naar het einde te voeren. Metafoor na metafoor bezocht mij die nacht en ik vond de waarheid in mijn reisföhn.
Ook al had ik slecht geslapen, ik had ’s ochtends het gevoel dat ik alles helder zag en voorheen onzichtbare verbanden waarnam. Ik ging ontbijten in het hotel-restaurant. Ik wilde net gaan zitten, naast een glazen deur waardoor je wel naar buiten kon, maar niet naar binnen. Er stond een schilder met een kwast buiten en hij gebaarde naar mij. Hij wees naar binnen en hij schudde van nee.
Snel interpreteerde ik de signalen.
Aha, hij liet me weten dat die deur geschilderd was en ik hem niet aan moest raken. Ik wees ernaar en schudde ook van nee.
De schilder knikte overdreven.
Ik stak mijn handen in de lucht; no worries, ik raak niks aan.
De man gebaarde maar door.
Ik wuifde weer terug, schudde mijn hoofd; Zeker niet, ik raak niets aan, van mijn leven niet.
Hij gebaarde nog eens en ik lachte, een lach is altijd een goed antwoord.
Zo deden we samen een kleine mime-act waar de man maar niet mee op leek te kunnen houden. Ik besloot onze uitwisseling uiteindelijk met een vriendelijke knik, iemand moest dit spel begrenzen en ging zitten. Tegelijkertijd stond er een andere vrouw op, liep naar de deur en opende hem voor de schilder.
‘Ik moet mijn kwast schoonmaken,’ zei de man, die blijkbaar al die tijd naar mij gebaarde dat ik de deur voor hem moest openen.