Ik sluit me aan bij een stuk of tien andere fietsers die wachten voor het stoplicht. De teller springt net op twintig en telt nu verder af. Als het apparaat bij de tien seconden aankomt, stopt het aftellen, maar blijft de tien knipperen.

Daar is natuurlijk over nagedacht. Zeker de laatst aangekomen fietsers weten nu niet of de tien seconden al bijna om zijn, dus ze wachten. Als er vier zou staan of, drie,  gaan de meeste fietsers maar vast, maar bij tien seconden nemen ze geen risico. Het ding blijft nu gewoon tien seconden op tien staan knipperen, en zal dan ineens op nul springen.
Achter mij remmen twee fietsers luid- ruchtig.
Ik hoor de verontwaardigde stem van een jongen: ‘Hoe lang staat dat ding al op tien seconden?’
Een meisje antwoordt: ‘Echt wel langer dan tien seconden.’
Dat is onzin, maar de jongen blijft verontwaardigd klinken en hij zegt: ‘Losers.’ Dat lijkt te duiden op de rest van ons fietsers, die hier geduldig wachten en waar hij natuurlijk niet bij hoort, al staat hij daar toch echt.
Het meisje bevestigt het verschil tussen hen en ons, en ze zegt: ‘Er heeft niemand op die knop gedrukt.’ Ook al niet waar.
Maar ze hebben elkaar helemaal gevonden en de jongen zegt: ‘Wat een motherfuckers hier.’ Ik vermoed dat ze nu heel Amsterdam bedoelen. Het verschil tussen hen en de rest van de wereld wordt rap groter.
Hun stoer bedoelde gedrag heeft natuurlijk iets aandoenlijks, want hoe stoer kun je nou helemaal zijn, op een fiets, voor een stoplicht?
Als het licht op groen springt, voegen Bonnie en Clyde netjes in en ze fietsen braaf achter de losers aan, gaan op in de massa van motherfuckers.
Hoe vreemd die twee zich ook gedragen, het vreemdste is misschien nog wel dat ik wil dat zij zien dat ze zich vergissen. In ieder geval in mij. Dat ik een superieure glimlach oefen van iemand die de mensen doorziet.
Hoe aandoenlijk of dom ze ook zijn, minstens zo aandoenlijk ben ik zelf, hopend dat zij mijn natuurlijk overwicht zien, dat ze respect voor me hebben en dat ik bij hun domme club mag horen.