Er waren volop wc’s in het restaurant, maar de wc die ik net koos was niet erg schoon. In plaats van een andere te nemen, dacht ik: laat ik het maar doen.

Een opofferingsgezindheid voer in mij. Maar voor wie, voor wat, voor welk hoger doel? Wie had er wat aan als ik op een smerig toilet zat? Alsof elk willekeurig offer de wereld zou verbeteren.
Ik neem ook wel eens het kapotte pak muesli uit de supermarkt, maar dat heeft dan tenminste nog effect. Het is tenslotte een pak dat niemand hebben wil en zo wordt een mogelijke verspilling door mij voorkomen.
Maar soms gebruik ik de logica verkeerd en offer maar willekeurig wat, in de hoop dat elk offer wat oplevert.
Misschien heb ik als kind te veel naar Jezus Christus aan het kruis gekeken boven de deur van de huiskamer. Die logica, dat hij stierf voor onze zonden, heb ik nooit helemaal begrepen. Of liever gezegd: ik wilde het niet begrijpen, al dat lijden.
Nog steeds wil ik me verzetten tegen de zin van het lijden en toch zit ik ineens op een smerig toilet To Make The World A Better Place. Niets menselijks – of moet ik zeggen: niets goddelijks? – is mij vreemd.
Het ergste sprookje dat ik als kind kende, was van dat meisje met haar zeven broers die in zwanen werden veranderd. De enige manier waarop de zus de betovering kon verbreken, was door haar broers te vangen in een net van zelf gevlochten brandnetels. Brandnetels. Brandnetels zijn kinderangsten. Het was de dichtstbijzijnde fysieke marteling die ik kende.
Ik was eens in een sloot gevallen en de enige manier om niet helemaal te water te raken, was door mij aan de brandnetels op de kant vast te grijpen. Er was ooit een meisje verdronken in die sloot, of misschien was het niet die sloot, maar die veel diepere verderop, dat maakte in mijn dramatische voorstelling niets uit.
Ik herinner me hoe ik daarna op de bank zat, bij mijn oom en tante in de huiskamer, mijn uitgestrekte armen bedekt met washandjes gedrenkt in azijn. Ik had mijzelf van de verdrinkingsdood gered, maar blijkbaar kostte dat wel wat.
’s Nachts lag ik wakker van die brandnetels, die me allang geen pijn meer deden, maar ik stelde me voor dat mij ooit zou worden gevraagd, net als in het sprookje, nachtenlang brandnetels te weven om mijn broer te redden. Zou ik het dan ook kunnen? Toen hij heel veel later ziek werd, stond ik tevergeefs te wachten tot iemand mij de juiste opdracht gaf om het onheil te voorkomen.