Mijn goede stemming is midden in de nacht op zijn hoogtepunt. Ik word wakker van een geluid in de keuken, ik ben alleen thuis en toch denk ik verheugd: wat zou het zijn?

Ik corrigeer die gedachte niet. Nee, meteen daarna denk ik: ik hoop dat het een dier is. Mijn verheugen duurt nog voort als het alweer stil wordt.
Ik kan in zo’n bui wel inzien dat het niet verstandig is om vreemde geluiden
’s nachts in huis als goed nieuws te interpreteren, ik voel het niet.
Mijzelf kennende weet ik dat de grens van mijn optimisme is bereikt en dat ik me op moet maken voor de golf naar beneden.
Op de fiets die dag merk ik dat mijn blik nog wel open en geïnteresseerd is, maar de verbanden die ik zie worden al minder vrolijk. Boven op een gebouw wappert fier een Amsterdamse vlag. Het uiteinde is gerafeld en ik denk aan de burgemeester die ziek is.
’s Middags huil ik bij de krant. Ik lees over een jezidi-jongen uit Irak. Bij een aanval van IS op zijn dorp wordt een groot deel van zijn familie vermoord en hijzelf wordt op zijn vierde aan een islamitisch echtpaar verkocht dat hem liefdevol verzorgt. Anderhalf jaar later wordt hij gevonden door een oom en keert terug naar huis. Het afscheid voor de adoptieouders en de jongen is zwaar.
Er zijn duizend nare berichten die ik niet laat binnendringen, maar dan is er altijd een dat toch zijn weg naar binnen vindt.
In de kroeg spreek ik met een vriendin over Donald Trump en over mijn hoop dat de mensen die op hem stemden, zullen inzien dat hij hen geen goeds zal brengen. Ik geloof daar in. Op dat moment.
Het is nog geen dag later als ik zeker weet dat dit ijdele hoop is. Ik zie het liever niet, maar er zijn heel veel mensen zeer tevreden met de Amerikaanse president en met al zijn belachelijke decreten en zij zullen tevreden blijven, misschien wel acht jaar lang. Donald Trump is nu eenmaal niet de enige slechterik.
Ik denk aan mijn dochter die ik op haar derde een les empathie wilde geven. Ze had een auto afgepakt van een vriendje, het jongetje moest huilen. Ik zei tegen haar: ‘Kijk eens, nu huilt hij, vind je dat nou leuk?’
Ze knikte enthousiast: ‘Ja!’
Te jong voor empathie, liever duidelijke regels. Dus ik veranderde van strategie en zei bars: ‘Geef die auto terug, foei.’
Duidelijk. Empathie kwam later wel.
Maar er zijn genoeg mensen die net zoveel empathie hebben als een driejarige.
Het slechte bestaat.