In de hal met de incheckbalies op Schiphol hangen schalen met mos ondersteboven aan het plafond. Ik vroeg me af of het echt was en klom snel op een bankje om het te voelen. Het voelde droog maar echt. Er kwam een bewakingsman aan en ik verwachtte een reprimande maar hij bleek mijn nieuwsgierigheid te delen.

‘Is het echt?’ vroeg hij. Met de geüniformeerde naast me durfde ik nog wel eens op de bank te klimmen en beter te voelen. Het droge mos bleef een weinig overtuigende vorm van natuur.
Na de douane heb ik altijd het idee dat ik de werkelijkheid al heb verlaten. Er heerst ook zo’n perfecte constante temperatuur in de luchthaven. Nooit staat er ergens een raampje open. Vanzelfsprekend ook niet in het vliegtuig.
Ook al weet ik dat er zuurstof genoeg is in het vliegtuig, het blijft voelen als reizen in een plastic zak, ooit raakt de zuurstof op.
Het uitzicht vanuit het vliegtuig was natuurlijk weer fenomenaal. Maar van bovenaf neerkijkend op een heel klein schip midden op zee, wilde ik niets liever dan op dat schip zitten, overweldigd worden door wind en water, het geluid van de golven. Alles behalve die dreinende zoem van de vliegtuigmotor en dit onaanraakbare uitzicht.
Je ziet alles, daarboven, maar je maakt niets mee. Het uitzicht over een heel woud, stelt minder voor dan een enkel blad van een boom kunnen aanraken.
Nog beter dan dat ene levende blad, wilde ik in een storm aan zee lopen, overweldigd worden, nietig zijn. Omarmd door de wereld, desnoods vermorzeld. Ik ben onbelangrijk. Onbelangrijk zijn is een vorm van vrijheid.
Boven in het vliegtuig zag ik de aarde die nu zelf nietig leek. Maar als mijn wereld nietig is, wat ben ik dan? Ik leek groter dan de aarde. Die gedachte benauwde me nog het meest in dat vliegtuig, meer dan de beperkte beenruimte.
Ineens werd ik bang. Ik hoorde hier niet te zijn, dit uitzicht was niet voor mij bedoeld. De aarde mag niet klein zijn.
Toen besloot ik dat het ook onmogelijk was, vliegen. Ik was hier niet, dit was een vreemde fantasie. Ik zag dat hele kleine schip niet. Dit was een droom waarin ik in een plastic zak was gestopt en aan de hemelzoldering opgehangen.
‘Mooi hè?’ zei een vreemde stem, ‘nu zie je alles.’
‘Mooi?’ zei ik, ‘ik hang in een plastic zak aan het hemelplafond, dat noem jij mooi?’