'Wat hebben die arme mensen eraan als ik kom loeren?', denkt Nicolaas als zijn vriend voorstelt om naar de open dag van het asielzoekerscentrum in de Bijlmerbajes te gaan.

Met negen andere bezoekers volg ik een vrijwilliger door de lange betonnen gang. De paar ramen die er zijn, zijn betralied. We lopen langs een Syrische jongen die op de lift wacht en met zijn mobiel speelt. Als hij opkijkt, glimlachen we allemaal op ons allervriendelijkst. 

We komen aan in een klas waar voorheen criminelen zich konden bijscholen. Nu staan er een man en een gesluierde vrouw.  Ze wrijven wat zenuwachtig in hun handen. Ze ontvangen ons met hun eerste woordjes Nederlands.  

Beiden zijn gevlucht uit Aleppo, Syrië. Daar waren ze leraar. Vandaag geven ze Arabische les als onderdeel van de open dag van een nieuw azc in de Bijlmerbajes: hun nieuwe tijdelijke thuis. 

Ik kom een dagje kijken. En ik heb echt geen zin.

We lopen langs een Syrische jongen. Als hij opkijkt, glimlachen we allemaal op ons allervriendelijkst. 

Nicolaas Veul

Momenteel verblijven er meer dan 500 vluchtelingen in het nieuwe azc – de meesten komen uit Syrië. De cellen worden als huisjes gebruikt. Een vluchteling krijgt per week 58 euro om van te leven. 

De gevangeniskeuken wordt door iedereen gebruikt om te koken. Sommigen zijn ‘statushouders’, anderen moeten weer terug naar hun eigen land. Sommigen zijn helemaal alleen gekomen, anderen met een deel van het gezin. Alles leeft door elkaar heen in het betonnen vluchtoord.

Op de open dag zijn er tal van activiteiten georganiseerd. Gesluierde asielzoeksters leren Nederlandse vrouwen met grijze krullen armbandjes vlechten. Eritrese mannen lopen rond met schalen appelstukjes. Je kan ook een tour doen door de kelder, waar een kinderopvang gemaakt is. Je kan geschminkt worden door Syrische kinderen en buiten kun je tegen elkaar voetballen. De bewoners doen echt hun best en dat voelt in eerste instantie ongemakkelijk, want diepe wallen en dwalende blikken verraden de onmacht, de boosheid en het verdriet van oorlog. 

Ik wil het liefst aan geen één activiteit meedoen. Ik wilde eigenlijk helemaal niet naar deze open dag. Het was mijn vriend die deze ochtend had geopperd om een kijkje te nemen in het azc. ‘Wat hebben die arme mensen eraan als ik kom loeren?’, was mijn eerste reactie. En ik dacht ook nog even: ‘Het is mijn vrije dag.’

Ik schrok van mijn initiële weerstand en ik weet inmiddels ook dat weerstand vaak een teken is dat je juist wél in actie moet komen. Dus niet veel later fietste ik met lood in de schoenen langs de Amstel naar de vier torens van de betonbastille. En nu zit ik in een klasje Arabisch, met een buik vol appelstukjes en groene limonade die we bij de entree kregen aangeboden.

‘Ahlan wa-sahlan’, zeg ik. Ik klink een beetje als een gorgelende trol. 

Nicolaas Veul

De juf en meester lopen langs tafeltjes, stellen zich aan iedereen persoonlijk in het Arabisch voor en leren ons hoe wij dat ook kunnen doen. Hun blik is open, hun rol serieus. De juf knikt naar me: ‘Ahlan wa-sahlan’. Oftewel: ‘Welkom’. 

‘Ahlan wa-sahlan’, zeg ik terug, als de juf voor mijn neus staat. Ik klink een beetje als een gorgelende trol. Er wordt gelachen in de klas en de spanning verdwijnt uit de lucht.

Na de korte les – we raceten net wat te snel langs alle klanken van het Arabisch alfabet – krijgen we de telefoonnummers van de juf en meester. ‘Please, if you want to learn more about Arabic, or you want to have contact with us. Please call us, we would love to help.’

De warmte en tegelijkertijd de wrangheid van deze handreiking maakt het klasje stil. We werden hier onthaald zoals zij zelf onthaald zouden willen worden: als medemens.

Ik had die ochtend geen zin gehad. Ik danste liever om de grote emoties heen, mezelf wijsmakend dat vluchtelingen niet gebaat zijn bij pottenkijkers. Maar misschien is dat hetzelfde verdedigingsmechanisme als denken dat deze mensen je land inpikken of hier komen om je vrouw te verkrachten. Het dient als excuus om je hoofd af te wenden van de realiteit, die zo ongelofelijk ongemakkelijk en oneerlijk is en je tegelijkertijd confronteert met je eigen gebrek aan volwassenheid om deze werkelijkheid te dragen. 

Ik had die ochtend geen zin. Maar ik ben blij dat ik ben gegaan. Want de grotemensenwereld klopt aan en nu heb ik een antwoord:

‘Ahlan wa-sahlan.’