De Deense documentaire Mercy Mercy, over de adoptie van twee Ethiopische kinderen, laat geen mens onberoerd. Regisseur Katrine Kjaer en Nederlandse onderzoeksjournalist Hélène van Beek, die voor Argos reportages over adoptie maakte, gaan in gesprek.

Holland Doc: Mercy Mercy
Maandag, Nederland 2, 20.55-22.00 uur

Bezoekers die huilend naar buiten kwamen. Een woedende pedagoge die de filmmaakster wel iets wilde aandoen. Bij de IDFA-première afgelopen november bleek de documentaire Mercy Mercy de gemoederen flink te beroeren.
Niet verwonderlijk, want in de film voltrekt zich een hartverscheurend drama. Roba en Masho zijn een broertje en zusje uit Ethiopië. Hun ouders, beiden seropositief, is verteld dat ze niet lang meer te leven hebben. Ze krijgen bezoek van een man van een weeshuis en een lokale medewerkster van een Deens adoptiebureau. Waarom de kleine Roba en Masho niet naar Denemarken gestuurd? Van een goede opleiding, zegt de weeshuisdirecteur, zullen niet alleen zij als ouders, maar zal heel Ethiopië profiteren. Masho en Roba kunnen wetenschappers of dokters worden, misschien worden ze wel premier. De ouders gaan akkoord, maar niet van harte. Ze willen minstens eens per jaar bellen met hun kinderen. Natuurlijk, belooft de medewerkster van het adoptiebureau. ‘Ook wij bekommeren ons om hun welzijn.’
De Ethiopische ouders denken dat zij een financiële vergoeding van de Deense adoptieouders krijgen. Dat adoptie in Europa het voorgoed verbreken van familiebanden inhoudt, weten zij niet. Net zomin als het Deense stel – veertigplus, onvruchtbaar – voorziet wat er kan gebeuren als je een meisje van zes losrukt uit haar omgeving. Vier jaar lang registreerde de Deense Katrine Kjaer hoe de situatie steeds verder uit de hand loopt.

 

Wespennest
Mercy Mercy is een indringende case study, maar Kjaer laat de nieuwsgierige kijker met een hoop vragen achter. Wat is de rol van de Ethiopische ouders, wat die van de Deense? Wat hebben adoptieorganisaties fout gedaan? Kortom: wie is er verantwoordelijk voor dit debacle?
Enter onderzoeksjournaliste Hélène van Beek. Zij was ook in Ethiopië en wijdde sinds oktober 2012 twee Argos-reportages aan het ‘wespennest’ van de adoptiewereld, zoals ze het zelf noemt. De twee makers ontmoeten elkaar in de lobby van een Amsterdams hotel.
Katrine Kjaer belandde min of meer bij toeval in het adoptieverhaal, vertelt zij. Ze maakte een televisieserie over ouderschap en besloot de Deense wensouders Gert en Henriëtte te volgen op hun tocht naar Ethiopië. ‘In het begin had ik een slechte tolk. Ik wist niet precies wat er gezegd werd. De ouders van Masho en Roba waren niet op sterven na dood, dat zag ik wel. Toch waren zij ervan overtuigd dat ze er goed aan deden om hun kinderen af te staan. Alleen: zelf waren ze nooit op dat idee gekomen.’
‘Ze kennen het hele concept adoptie niet,’ zegt Van Beek. ‘Er bestaat in de meeste Afrikaanse landen niet eens een woord voor.’
In Nederland ging de adoptiewet in 1956 in. Daarmee kon de juridische band tussen biologische ouders en kind worden verbroken. Dat is iets heel anders dan de Ethiopische traditie, waarin anderen voor een kind zorgen als de ouders ziek zijn.
Van Beek: ‘Maar volgens mij is er meer aan de hand dan jouw film laat zien. Mensen met HIV krijgen bijvoorbeeld gratis medicijnen van een Ethiopische organisatie, OSSA [Organisation for Social Services for Aids]. OSSA belooft families financiële steun als zij hun kinderen afstaan voor adoptie.’
Kjaer: ‘Interessant, dat wist ik niet. Ik voelde wel dat er iets mis was. De Ethiopische ouders krijgen hulp, maar ze wilden me niet zeggen van wie. Ik vind het een harde beschuldiging, hoor. Het zit ook niet in de film.’

Zelfdoeners
De rol van de Deense ouders dan. Hoeveel verantwoordelijkheid dragen zij? Henriëtte en Gert ontmoetten elkaar relatief laat in hun leven, vertelt Kjaer. ‘Pas op haar 39ste besloten ze dat ze kinderen wilden. Ze hadden allerlei mislukte pogingen om zwanger te worden achter de rug, toen ze adoptie aanvroegen. Henriëtte was toen 42. Voor de Deense wet waren ze te oud om een jong kind aan te nemen.’
Van Beek: ‘In die wanhoop vergeet je misschien kritische vragen te stellen.’ Ze vertelt dat ze zelf ook adoptiemoeder is. Zij en haar man hebben drie kinderen uit Florida geadopteerd. ‘Na slechte ervaringen met de traditionele adoptieorganisaties kwamen mijn man en ik uiteindelijk als “zelfdoeners” bij Amerika uit. Mede door de strenge abortuswetgeving zijn daar veel tienermoeders. Onder blanke Amerikanen is wel vraag naar blanke of naar Afrikaanse babies – kijk naar Madonna en Angelina Jolie  – dat is sjiek. Maar niet naar bi-racial of gemengd ras. Die kinderen worden daarom vaak afgestaan aan Europese ouders. De biologische moeders kiezen adoptieouders uit op basis van een brief. En ze krijgen een half jaar bedenktijd. Wij vinden het goed dat we tegen onze kinderen kunnen zeggen: je moeder vroeg of wij voor je wilden zorgen.’

Adoptieverdrag
Een arm Ethiopisch stel aan de ene kant, een wanhopig Deens stel aan de andere: welke Salomon velt hier een oordeel over?
In 1993 ondertekenden 66 landen het Haags Adoptieverdrag. Het stelt wettelijke beperkingen aan adoptie: eerst moet naar een oplossing in de buurt worden gezocht, de biologische ouders moeten tot een bepaalde termijn op hun beslissing kunnen terugkomen, ze mogen niet worden betaald.
‘Al die regels worden in de eerste vijf minuten van mijn film al geschonden,’ zegt Kjaer.
Ethiopië heeft het verdrag niet ondertekend. ‘Dat maakt het hele adoptieproces vrijblijvender. En het is makkelijker om bijvoorbeeld geboortebewijzen te vervalsen en ouders dood te laten verklaren,’ zegt Van Beek. ‘Lokale medewerkers van adoptieorganisaties kunnen of willen hier niets tegen ondernemen. En overheden van landen als Denemarken en Nederland gaan ervan uit dat het allemaal wel klopt.’
Het motief is eenvoudig: geld. Adoptie is big business. 10.000 à 35.000 euro tellen wensouders voor een kindje neer; daarvan gaat het grootste deel naar de bemiddelende partijen.
In Nederland zorgden schandalen voor opschorting van adopties uit Haïti en Oeganda. Naar aanleiding van recente Argos- en Brandpunt-uitzendingen werden ook Kamervragen over adopties uit Ethiopië gesteld. Tot nu toe zonder resultaat. Tijdens een bezoek aan het land in februari kaartte minister Ploumen het onderwerp weliswaar aan, maar volgens haar waren er ‘geen aanwijzingen voor problemen’ meer.

Systeem verkeerd
Dat ziet de Deense minister van Sociale Zaken anders. Gealarmeerd door Mercy Mercy reisde zij begin maart af naar Addis Abeba om er een kijkje te nemen in het voormalige weeshuis van Masho en Roba. Het bleek niet meer dan een doorgangshuis voor adoptie, waar kinderen onder erbarmelijke omstandigheden leefden. De minister verbood Deense adopties vanaf die plek – en onlangs zelfs uit heel Ethiopië.
Toen het balletje eenmaal rolde, bleef geen partij uit de film gespaard: Gert en Henriette kwamen onder vuur te liggen, de kinderpsycholoog. Een organisatie tegen kinderhandel begon ‘Operation Masho’ om Masho met haar biologische ouders te herenigen. Bij het ter perse gaan van deze VPRO Gids verscheen een artikel over de documentairemaakster zelf. Zij zou Masho en Roba’s ouders naar Ethiopische maatstaven ‘astronomische bedragen’ hebben betaald voor hun deelname aan de film. Kjaer zegt dat het slechts om een compensatie voor gederfde inkomsten gaat.

Rol van de maker
Ook tijdens het gesprek in de Amsterdamse hotellobby komt de rol van de filmmaker ter sprake. Van Beek: ‘Dit kind werd vier jaar lang geestelijk mishandeld. Waarom greep je niet in?’
Voor het eerst toont Kjaer – beheerst, tot in de puntjes verzorgd – emotie. ‘Ik vond het een vreselijke film om te maken. Maar ik had niet veel kunnen doen. Maatschappelijk werk belde elke week. Ze stuurden psychologen op het gezin af, die volledig achter de adoptieouders stonden. Op een gegeven moment heb ik een kinderpsycholoog beelden laten zien met de vraag: is dit de manier om een kind met een hechtingsstoornis te behandelen? We houden ze in de gaten, zei ze. En er gebeurde niets. Ik wilde aantonen dat het hele systeem verkeerd is. Maar ik hoop dat ik nooit meer een film hoef te maken met zoveel dilemma’s over mijn eigen rol.’