Hollandse nieuwe is een documentaire van Leonard Retel Helmrich en Hetty Naaijkens over de laatste Nederlandse haringvissers. Hoe dat bestaan er voor achterblijvers uitzag, vroegen wij de Scheveningense ex-vissersvrouwen Riet Groen (68) en Riet van der Toorn (70).

Teledoc: Hollandse nieuwe
Maandag, nederland 2, 20.25-21.40 uur

Riet van der Toorn: ‘Mijn vader heeft 48 jaar gevaren en ik kom dus uit een echt vissersgeslacht. Dat is daarna nog een paar jaar doorgegaan, omdat ik met een visser trouwde. Die kwam in 1973 aan wal.’
Riet Groen: ‘De mijne kwam ook in 1973 aan wal. Maar mijn vader en opa hebben ook altijd gevaren. Als twaalfjarige ging ik in de vakantietijd als een van de eerste meisjes mee om te kijken wat dat vissen op zee inhield.’
RvdT: ‘Vakanties was niet. Bij niemand. We hadden natuurlijk schoolreisjes en het strand.’

Zielig.
RG: Welnee! Ik denk dat je in de war bent met dat toneelstuk Op hoop van zegen. Met Kniertje. Dat was armoe. Wij waren niet zielig. Wij hadden het goed.’
RvdT: ‘Zeker. We gingen later met de auto naar elk winkelcentrum.’

Wanneer wisten jullie dat je ook vissersvrouw zou worden?
RG: ‘Daar dacht je niet over na, dat ging vanzelf.’
RvdT: ‘Precies.’

Opgroeien zonder vader en daarna trouwen met een man die er nooit is.
RG: ‘Maar daar leden we niet onder. Zo was het in de hele familie en bijna overal in de buurt. De mannen waren gewoon weg.’
RvdT: ‘Onze moeders waren heel zelfstandig. Die sloegen gerust ook wel een spijker in de muur. En het was ook nog zo, in Scheveningen wordt heel erg op je gelet. Je hoefde niet drie keer de buurman voor iets in huis te halen. Dan was het van: die man hoeft niet steeds binnen te komen. Mijn moeder deed alles, ook de belastingen. Als je wat uithaalde, werd dat ook nooit verteld aan je vader.’
RG: ‘Ze zei wel: als je vader binnenkomt zwaait er wat en doe ik een boekje over je open.’
RvdT: ‘Maar dat gebeurde niet.’
RG: ‘Moeders deden alles. Met hulp van hun moeders en buurvrouwen. Als er een kindje was gekomen, hielpen zij het huis weer op orde maken. Saamhorigheid, burenhulp, zo losten we zelf alle problemen samen op.’
RvdT: ‘Mannen waren ook nooit bij een geboorte.’
RG: ‘Want als ze thuis bleven was dat van hun eigen geld. Alleen de laatste twee weken van december lagen de schepen stil, de behouden teelt. In die periode werd veel verloofd en getrouwd en werden de kinderen gemaakt. De meeste verjaardagen in Scheveningen zijn daarom ook in september en oktober.’

Waren er nooit vrouwen aan boord?
RvdT: ‘Nee! Misschien op die Russische boten. Het is ook heel zwaar en ruw werk. En dan de hygiëne. Heb je gescheiden douches nodig. Moeten ze het hele schip aanpassen.’
RG: ‘Nu heeft elke hut een eigen douche. Stel je voor, om de drie uur slapen.’
RvdT: ‘Is geen doen.’
RG: ‘Hun zijn erop getraind en het gewend. Mijn man kan een zeemansslaapje doen van een kwartier en dan is hij weer helemaal fit. Zou ik niet kunnen.’
RvdT: ‘We sliepen vaak met moeder bij opoe, omdat zij ziek was en mijn moeder ook voor haar zorgde. Als het onweerde, gingen we in de kamer zitten en werd er een handdoek over de spiegel gedaan tegen de bliksem. Dat was echt angst. En het mooiste was: dat noodweer hadden die zeelui dan zelf vaak helemaal niet, weet je wel. Allemaal plaatselijk. Of andersom. Hadden wij Beaufort 3 of 4 en hadden zij in een grote storm bij de Noord gezeten.’
RG: ‘Die handdoek was bijgeloof hoor.’
RvdT: ‘Oh. Ik dacht dat de bliksem dan niet kon inslaan.’
RG: ‘Ik ben nooit bang geweest. Waarschijnlijk omdat we nooit noodsituaties hebben meegemaakt.’
RvdT: ‘Regelmatig gebeurden er wel ongelukken aan boord met dat zware materiaal waarmee gewerkt werd. Mijn vader kreeg een keer een ijzeren haak in zijn hand en toen is-ie naar een Engels ziekenhuis gebracht. Nu zou je er met de boot of het vliegtuig even naar toe, maar dat was toen niet. Je zat gewoon lijdzaam af te wachten tot er eens iemand belde. En soms belden wij naar het ziekenhuis. Maar alleen als er iemand was die Engels sprak, anders wist je nog niets. En je had hospitaal-kerkschip De Hoop met een dokter, tandarts en een dominee die twee keer in de week een dienst hield.’
RG: Was echt een bindmiddel voor de vloot. En iedereen aan wal luisterde mee. Dat galmde door de straten, want dubbel glas was er nog niet. Van zee hoorden we nooit iets.
Nu heb je telefoon en e-mail. Wel kon men aan boord een gesprek aanvragen via Scheveningen Radio.’
RvdT: ‘Moest je steeds “over” zeggen.’
RG: ‘Om de beurt praten en minimaal drie minuten per gesprek. Want dat werd sowieso gerekend. Je kon zelf ook gesprek aanvragen, maar dat gebeurde alleen in noodgevallen. Toen mijn zoon te vroeg geboren werd, heeft mijn moeder dat zo doorgegeven aan mijn man.’

Het was zeker wennen, als de mannen weer aan wal kwamen.

RG: ‘Je hoefde niet te wennen, na 48 uur was het weer voorbij. Het was een roesje. Een feestelijk roesje.’
RvdT: ‘Hoorde bij het leven. Als mijn vader kwam, kregen we chocoladevla met slagroom toe. Dat was het summum, gewoon te gek dat we dat kregen. Mijn moeder ging nooit luxe zitten doen als mijn vader er niet was. Werd allemaal bewaard voor als hij thuis was. En dat deden wij ook. Zolang mijn man op zee was, deed ik eenvoudig. At ik bij mijn moeder een boterhammetje of zo, maar zodra hij thuis was… Maakte ik bijvoorbeeld bavaroise, want dat had ik geleerd op de cursus Fijne Keuken. Ben echt een beetje exclusief gaan koken. Zaten we te genieten.’
RG: ‘Zij kan heel goed koken. Bij ons was het niet sober, al aten we alleen rundvlees als vader binnen was. Terwijl we nog aan tafel zaten, zei hij dan: jongens we gaan slagroomwafels eten als toetje, wie gaat er even naar de ijswinkel? Het kon niet op. Mijn ouders gingen dan ook altijd samen winkelen. Kochten ze een mooie vaas of een leuke klok. In die goede jaren van de visserij liet men het breed hangen. We gingen ook uit eten en als een van de eersten naar Wim Kan. Zomaar, voor de gezelligheid.’
RvdT: ‘Eén keer per jaar gingen we met de taxi naar restaurant Heck in Den Haag voor een sorbet. Was toen al heel sjiek, want ze hadden er schemerlampjes en een podium met een zangeres. Vader kocht een pak, wij kregen een winterjas en dan weer met de taxi terug.’
RG: ‘Als de mannen binnen waren, was het feest.’
RvdT: ‘Er waren ook geen echtscheidingen. Je kreeg de kans niet om ruzie te maken. Het huwelijk bleef altijd vers.’
RG: ‘En als je het niet goed met elkaar kon vinden, was 48 uur nog net samen te doorstaan.’

‘Vissers en hun vrouwen zijn nuchter volk. Gevoelens toonde je niet. Je had ze wel, maar alleen binnenskamers. Nu heb je overal hulpverleners voor.’

Twee dagen later vertrokken ze weer.
RG: ‘Na 48 uur. Het ging altijd in uren, dat had met hoog en laag water te maken. Ging je ze uitzwaaien en een goede reis wensen: zegen en bewaring.’
RvdT: ‘Altijd. Bij elk familielid dat vertrok. Het gekke was, zelfs na mijn verloving was er eigenlijk nooit echt een innige omhelzing.’
RG: ‘Dat zat ik ook net te denken.’
RvdT: ‘Mijn moeder durfde mijn vader ook geen zoen te geven. Gek hè? Toen dat voor het eerst gebeurde, was het van: heb je dat gezien? Die twee hebben gezoend. Later stond ik daar zelf met mijn man en was het ook heel snel en schuchter een zoen op de wang. Nou, dáág, het allerbeste. Helemaal niet effe een pakkerd of zo. Dat zie je nu wel. Ook met die militairen die worden uitgezonden.’
RG: ‘En huilen.’
RvdT: ‘Dat was vroeger niet. Je moest je gewoon gedragen. Niet gekkelijks gaan lopen doen.’
RG: ‘Doe niet zo an klam zeiden ze dan. Dat betekende: zit niet zo aan elkaar te frummelen. Het was 48 uur feestelijk en dan ging men weer over tot de orde van de dag. Vissers en hun vrouwen zijn nuchter volk. Gevoelens toonde je niet. Je had ze wel, maar alleen binnenskamers. Nu heb je overal hulpverleners voor.’
RvdT: ‘Is toch te gek. Als wij wat hadden was het, ach meid dat gaat wel over. Iedereen heeft weleens wat. Er werd nooit ergens een probleem van gemaakt. En het is ook zo, sommige dingen gaan gewoon over.’

Dat geldt niet voor Vlaggetjesdag.
RG: ‘Nee, maar dat is toch ook niet meer wat het geweest is. Er zijn nu veel minder schepen, dus is er ook niet zo veel te zien. Maar op 7 juni hebben wij met alle oud-vissers en ex-vissersvrouwen onze jaarlijkse reünie. Dat is veel leuker dan Vlaggetjesdag en iedereen leeft daar het hele jaar naar toe.’
RvdT: ‘Alle vissers die er na de grote saneringen zijn uitgevlogen, komen daarvoor terug. Voor de mannen is het de tiende keer, de vrouwen zijn er pas later bijgekomen. De mannen gaan zonder vrouwen naar zee, want ze moeten onder elkaar kunnen zijn.’

En jullie?
RvdT: ‘Wij doen de catering. Haha. Voor de vrouwen is een leuk programma in een zaal met een liedjes en een visquiz. Iedereen wordt in de watten gelegd met gebak, advocaat met slagroom, truffels en toastjes. Men staat te dringen om te komen.’
RG: ‘Maar er is plek voor tachtig waarvan tien genodigden. De vrouw van de burgemeester komt altijd, terwijl hij zelf met de mannen vaart. Net als de dominees.’
RvdT: ‘Omdat het de tiende keer is, komen die van de televisie. Robbie en…’
RG: ‘Ernst, Bobbie en de rest. Zij verzorgen het middagprogramma.’
RvdT: ‘Ze noemen het hier “De toch der tochten”. Iedereen wil komen, maar dat kan niet. We moeten mensen afwijzen.’
RG: ‘Sommigen worden boos of verdrietig.’
RvdT: ‘Met tachtig is de zaal vol. Eén keer was er op dezelfde dag een begrafenis, hadden we er twintig minder. Dan is een reservelijst handig. Mannen moeten 65 zijn en er wordt wel eens gelogen over de leeftijd. Dat weten we ook wel, maar ach denken we dan, laat toch gaan. Maar er wordt altijd geklikt. Scheveningen is klein.’

Op Holland Doc 24 meer films over vissen, zoals de komische documentaire Zalm en ik en de prijswinnende klassieker ’t Schot is te boord.