2015 is in Zuid-Limburg het Jaar van de Mijnen; een halve eeuw geleden kondigde Den Uyl hun sluiting aan. In De Domijnen 03 in Sittard loopt een tentoonstelling over veiligheid en bescherming in de mijnen. En OVT zendt een documentaire uit over de muziek uit de mijnen.

documentaire: carboon en de mijnen (ovt)

Ze zongen ‘Witste nog koempel’ en ‘D’r leste koempel deet de lamp oet’. En ze hadden succes. Omdat iedereen de liedjes kende en iedereen de harde tijd in de mijnen gaarne met een beetje romantiek verzacht zag. We hebben het over de Zuid Limburgse muziekgroep Carboon. Documentairemaker Gerard Leenders zocht ze op, reconstrueerde hun verhaal en lardeerde dat met herinneringen van oud-mijnwerkers. In het Spoor Terug: Carboon en de mijnen. Deel 1.

(OVT, 8 maart; 31 minuten)

Op 17 december 1965 presenteerde Joop den Uyl, toen minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals, in de Stadsschouwburg van Heerlen zijn Nota Mijnindustrie, waarin de sluiting van de mijnen in Zuid-Limburg werd aangekondigd. Sinds de kolencrisis van 1958 waren ze door de goedkope import van kolen, olie en gas niet meer rendabel, en de vondst van de aardgasbel in Slochteren gaf de doorslag. Aan zeventig jaar steeds intensiever wordende mijnbouw in de Oostelijke en Westelijke Mijnstreek kwam een eind, in december 1974 sloot de laatste kolenmijn. Al kwam de sluiting van de mijnen niet onverwacht, het bleek een zware klap die de regio maar moeizaam te boven kwam, want de beloofde vervangende werkgelegenheid liet lang op zich wachten.
Het sluiten van de mijnen en het verdwijnen van de mijnwerkerscultuur was onvermijdelijk en werd door weinigen betreurd, maar een halve eeuw na Den Uyl groeit het besef dat nog maar weinig bekend is over een economische activiteit die de regio lange tijd werk en welvaart bracht. Kortom, Zuid-Limburg riep 2015 uit tot het Jaar van de Mijnen, vermoedelijk de laatste kans om in deze omvang het mijnverleden in herinnering te roepen. Onder de noemer M2015 vindt dit jaar door de hele regio een keur van activiteiten plaats, terug te vinden op demijnen.nl. De agenda van februari brengt ons naar De Domijnen 03 (voorheen Museum Het Domein) in Sittard, waar een tentoonstelling loopt over bescherming en veiligheid in de mijnen, opgehangen aan de heilige Barbara, schutspatroon van de mijnwerkers.

‘Er is eigenlijk niet zoveel bewaard gebleven, veel zaken werden weggedaan omdat ze geen functie meer hadden. Pas als de kleinkinderen vragen gaan stellen, neemt de aandacht voor het verleden weer toe.’

Conservator Kitty Jansen
Katholieke zuiden
In de winkelstraat richting museum schalt carnavalsmuziek uit de luidsprekers – we zijn geen dag te vroeg; het museum gaat vier dagen dicht. Sommige middenstanders, van wie er een ‘smakelijke broodjes’ in de aanbieding heeft, sluiten zelfs de hele week. Temidden van drommen carnavalesk verklede Sittardse jeugd – ook de monnikspij ontbreekt weer niet – wordt het museum bereikt, een langwerpig voormalig schoolgebouw uit de negentiende eeuw dat op een hoekpunt wordt bewaakt door Maria als regina pacis. De basisschool aan de overkant heet St. Petrus, net als de aangrenzende kerk waarvan de tachtig meter hoge toren – hoogste van Limburg, vermeldt de plaquette trots – uit de pen van Pierre Cuypers stamt. Geen twijfel mogelijk: dit is het katholieke zuiden.
Kitty Jansen, conservator stedelijke historie, heeft het ouwewijvenbal van gisteravond goed doorstaan en is op haar vrije dag na het sporten zelfs naar het museum gekomen voor wat tekst en uitleg. ‘We zijn lid van Platform De Mijnen, instellingen en particulieren die iets met het mijnbouwverleden hebben, zoals het Nationaal Mijnmuseum en Continium in Heerlen, maar bijvoorbeeld ook een particulier met een grote mijnbouwcollectie. Wij hebben hier vooral zaken in de huiselijke sfeer, decoratiemateriaal, souvenirs et cetera in depot, plus veel Barbara’s en een nog complete reddingsuitrusting – een unicum.’
Daaromheen is de tentoonstelling And the winner is… Barbara. Mijnheiligen en migranten ingericht. ‘Het Berbke’, in de volksmond, blijkt namelijk een aantal concurrerende beschermheiligen achter zich te hebben gelaten, met dank aan de eerste lichting Poolse en Sloveense mijnwerkers die in de jaren twintig naar de Oostelijke Mijnstreek kwamen.
Jansen: ‘Wij hebben hier Barbara, maar in de loop van de geschiedenis werden ook Anna, Jozef, Catharina, Callistus en Leonardus vereerd. Waarom heeft Barbara het dan “gewonnen”, wilde ik als antroploog weten, en verdwijnen anderen uit het collectieve geheugen.’

Schilderij van de Heilige Barbara, schutspatroon van de mijnwerkers

Plotse dood
Al naar gelang zijn levensverhaal of talenten kon een heilige uitgroeien tot schutspatroon van een bepaalde beroepsgroep. De legende wil dat Barbara’s vader afkeurde dat zij christen was en haar daarom onthoofdde. Zo werd ze patroonheilige van gevaarlijke beroepen waarbij een plotse dood nooit ver was, mijnwerkers voorop. Barbara helpt ook wanneer opsluiting of gevangenschap dreigt. Na 1900 werd ze populair in Limburg, waar ze uiteindelijk Catharina de deur uit werkte. Overigens werd in 1903 in Kerkrade de Mijnwerkersvereniging St. Catharina opgericht, de eerste voorloper van de mijnwerkersbond. 
Mijnwerkers die afdaalden, wensten elkaar ‘Glück auf’ en deden een schietgebedje: ‘Heilige Barbara, alle mijnwerkers hebben je zo lief. Heilige Barbara, bewaar ons voor het noodlot asjeblief.’
Bij ‘de 455 meter’, een schacht in de Staatsmijn Maurits in Geleen, hing zelfs een groot schilderij van Barbara waar de kompels langs liepen als ze in de put afdaalden. Berbke’s populariteit blijkt uit de grote hoeveelheid afbeeldingen in het museum, in de vorm van beelden, vaandels, aardewerk, devotieprenten, postzegels en wat dies meer zij. Barbara gaf ook de aanzet tot een rijk verenigingsleven. Jansen: ‘De Polen en Slovenen die hier kwamen, hingen aan Barbara en hielden ook van folklore, muziek en dans. De kerk en de mijndirecties vonden die gemeenschapszin prima en zorgden ervoor dat de Nederlandse mijnwerkers zich ook in allerlei katholieke organisaties verenigden.’
In 1933 oordeelde pastoor Krijn te Neerbeek dat naast Barbara ook behoefte bestond aan een beschermheilige voor het bovengrondse bestaan. Hij introduceerde Callistus, die op Sicilië nog in de mijnen had gewerkt en later paus werd. Barbara kreeg in 1944 een eigen naamdag, 4 december. Een doorbetaalde vrije dag voor de mijnwerkers in Nederlands en Belgisch Limburg, die zich de voorafgaande dag uit dankbaarheid dan ook extra uitsloofden.

Reddingsuitrusting

Buitenlandse sujetten
Omdat niet alle hulp van boven komt, golden in de mijn strenge veiligheidsvoorschriften, ‘Luchtdeuren altijd sluiten!’ en ‘Voor het betreden van de put, eerst aflichten met benzinelamp’, en denk ook aan de seinen voor de pijlertelefoon, waarschuwen borden die op de tentoonstelling te zien zijn. De benzinelamp doofde wanneer in de mijn gevaarlijke gassen aanwezig waren. Leden van de reddingsbrigade mochten niet ouder zijn dan 45, ondergingen een zware medische keuring en kregen een speciale opleiding. Een complete reddingsuitrusting, met draagbaar, gasmasker en in een cilinder verpakte blusdeken, is het pronkstuk van de tentoonstelling. Toch ging het soms fout. In 1958 kwamen in de Maurits zeven mijnwerkers door een instorting om het leven, drie Nederlanders, twee Italianen, een Pool en een Brit.    
Aanvankelijk was het de bedoeling dat in de Staatsmijnen alleen Nederlanders zouden werken, maar niet iedereen had trek in zo’n zwaar en gevaarlijk beroep. Henri Poels, aalmoezenier in de mijnstreek, richtte een arbeidsbeurs op die alleen katholieke Nederlandse mijnwerkers wilde aantrekken, geen ‘buitenlandse sujetten die geheel de streek onveilig maken en (…) menschen die door hunne revolutionaire beginselen een gevaar zijn voor de samenleving.’ Toch kwamen na 1948 nieuwe lichtingen buitenlandse mijnwerkers. Opnieuw Polen en Sloven, die in Duitsland werden geronseld, waar ze voor het Amerikaanse leger hadden gewerkt, later gevolgd door Joegoslaven. Nederlandse mijnwerkers gingen juist in Duitsland werken omdat ze daar beduidend meer konden verdienen. 
Ook de Maurits, ooit de grootste kolenmijn van Nederland, die tot 1967 een kleine honderd miljoen kolen opleverde, is al bijna een halve eeuw dicht. Veel materiële en immateriele herinneringen aan de mijnen zijn sindsdien verloren gegaan. Jansen: ‘Er is eigenlijk niet zoveel bewaard gebleven, er was weinig aandacht voor het industriële erfgoed. Hoe ging dat, veel zaken werden weggedaan omdat ze geen functie meer hadden. Pas als de kleinkinderen vragen gaan stellen, neemt de aandacht voor het verleden weer toe.’
De Westelijke Mijnstreek is er nog het best uit tevoorschijn gekomen. Hier werd een vette kolensoort gedolven, ‘vetkaol’, ongeschikt voor huisbrand, maar er zat wel cokes en gas in. Na bewerking kwamen allerlei producten vrij die de basis vormden voor een chemische industrie, ofwel de latere multinational DSM, een grote werkgever die zich inmiddels op hightech richt. De oude, Oostelijke Mijnstreek heet tegenwoordig Parkstad Limburg, waar de kleur zwart plaats heeft gemaakt voor groen. 
 
And the winner is… Barbara. Mijnheiligen en migranten, De Domijnen 03 (v/h Museum Het Domein), Sittard, t/m 28 juni